Naast haar taken op de boerderij runde de boerin ook nog het huishouden en zorgde ze voor de kinderen. Alle monden moesten goed worden gevoed, dus er moest eten op tafel komen. Het meeste voedsel kwam uit eigen teelt. Vlees van de koeien en varkens of kippen. Groente en aardappelen kwamen uit eigen tuin. Op het erf stonden vaak diverse vruchtbomen, dus fruit was voldoende voorhanden. In het najaar zorgde de boerin voor een voedselvoorraad voor in de winter. Door te wecken (fruit inmaken) kon ze fruit, groente en vlees lang bewaren.
X
Geen opmerkingen:
Een reactie posten