Zonder water kunnen wij niet leven. Daarom kozen we van oudsher een woonplaats vlak bij het water. Door putten te gaan graven, waarmee we het water zelf naar boven konden halen, konden we ook wat verder van een waterstroom gaan wonen.
Aan het begin van de twintigste eeuw hadden veel woningen, en zeker boerderijen in het buitengebied, een eigen watervoorziening. Het water werd uit de put gehaald met een grote zwaaihengel aan een paal met een tegengewicht, bevestigd aan een boom met een zogenaamde ‘putmik’. Vaak was er ook een draaiboom met ketting aanwezig waaraan een emmer was vastgemaakt, waarmee water uit de put geschept kon worden. De waterput werd niet alleen gebruikt om water uit te putten, maar ook om de melk in de melkbussen in te koelen. De melkbussen werden daarvoor in de waterput gehangen. Ook voor het schoonmaken van de melkbussen was water uit de put nodig; en zand om de bussen mee te schuren. Was die op de bleek lag, werd bevochtigd met putwater en ook de klompen werden bij de put geschuurd. Afhankelijk van de kwaliteit van het putwater werd dit ook gebruikt om te drinken en om mee te koken.
X
Geen opmerkingen:
Een reactie posten