Rond 1950 reden er nog zware paardenwagens langs de wegen. Ze brachten bieten naar de fabriek of het graan naar de schuur. Mest werd nog met hand- en paardenkracht uitgereden. Wat verder terug in de tijd had je op het platteland nog de koetsen van de herenboeren en de dokter. In de stad de wagens van de brouwerijen en de bierhandelaren plus een zwerm hand- en hondenkarren. Allemaal rijtuigen die best wat onderhoud vergden, vooral als ze nog op houten wielen stonden. Het beroep van wagen- en radenmakers verdween langzaam met het vertrek van het paard en de komst van de tractor en truck. Vanzelfsprekend droeg de opkomst van luchtbanden ook niet bij aan de werkgelegenheid van deze schrijnwerkers.
X
Geen opmerkingen:
Een reactie posten