Zoeken in deze blog

donderdag 18 november 2021

BOORSEM - DE JUDDE VAN BOORSE 1996 (MATHIEU OPDENACKER)

Kopieer deze link volledig en plak hem in de adresbalk, daar is het boek te lezen: 

docplayer.nl/14850547-We-kunnen-ons-zonder-moeite-de-intensieve-menselijke-relaties-voorstellen-die-destijds-tussen-die-naar-verhouding-arme-mensen-bestonden.html 

DE JUDDE VAN BOORSEM
Enkele jaren geleden begonnen wij dit boekje, "de Judde van Boorse", te schrijven.Voor wie het niet weet, Boorsem is een klein dorpje, dat in de grote maasbocht ligt een tiental km ten Noorden van Maastricht. Sinds een veertigtal jaren maakt het deel uit van de fusiegemeente Maasmechelen aan de Belgisch-Limburgse maaskant. Onze streektaal heeft haar geschiedenis op beide maasoevers ontwikkeld en wordt o.i., en in tegenstelling met het gebruik aan de overkant van de Maas, beter Maaslands dan Limburgs genoemd. Terwijl inderdaad bijna heel Nederlands Zuid− Limburg, weliswaar met heel wat nuances, onze gemeenschappelijke taal spreekt, is het opvallend dat de
Belgisch−Limburgse dorpen die nauwelijks iets méér dan 15 km westelijk van de Maas liggen, een kempisch karakter en taal hebben. Tegelijkertijd stellen we echter vast dat bv. Boorsem en Venlo, practisch dezelfde taal spreken. Ik denk daarbij geamuzeerd aan een vriend uit Tegelen bij Venlo, die mij destijds het volgende liedje leerde dat ik hier uit het hoofd weergeef:
“En Miena z’ne knien haj jònge, er kroeap ’t nejmesjien ònder ; en Miena z’ne knien dèè waar zoea fien, e kroeap ònder ’t nejmesjien.” Met enkele verschillen konden wij ’t onder mekaar met veel plezier samen zingen Onze taal heeft zich dus ongetwijfeld rond en over de Maas heen ontwikkeld, en wel in een tijd toen er nog geen of haast geen oost−westelijke landverbindingen bestonden. Hoe het ook zij, wij, bewoners van de “Maaskant”, hebben allemaal ongeveer dezelfde heerlijk mooie taal waarop we fier zijn. Vóór de uitbating van de Belgisch− en Nederlands−Limburgse koolmijnen was onze streek totaal op zichzelf aangewezen. Des te méér ontwikkeld waren de contacten rond en over de Maas. Mede getuige daarvan zij, indien nog nodig, het bij ons overbekende proces van Willem Philipsen, die in 1763 Maria Albers uit Kotem (een tweede parochie van Boorsem) vermoordde. Deze man beweerde dat hij, in de namiddag van de dag na de moord naar Sittard was gegaan om laken te kopen, en ’s avonds weer in “Cothem” terug was. De contacten met de Kempen daarentegen waren zeer beperkt: zanderige duinheuvels en onherbergzame dennenbossen vormden een natuurlijke hinderpaal. We kunnen ons zonder moeite de intensieve menselijke relaties voorstellen, die destijds tussen die naar verhouding arme mensen bestonden. Dezelfde Maas, die vooral de Belgische oevers met zeer vruchtbare alluviale grond verrijkte, was tevens de oorzaak van historische overstromingen, vooral in Boorsem. Dit feit heeft er toe bijgedragen de plaatselijke solidariteit te ontwikkelen, die dan weer in alle levensomstandigheden tot uiting kon komen en ook de taal beïnvloedde. Arm waren de mensen van de Maaskant dus uitermate. Ver van alle grote verbindingswegen en van de grote handelscentrums, waren ze totaal op hun kleine landbouwuitbatingen en de verkoop van hun landbouwprodukten aangewezen. Geven al deze omstandigheden een verklaring voor de bekende Maaslandse zin voor feest, humor en gezelligheid die we bv. ook terugvinden in de destijds uiterst arme mijnstreek rond Rijsel in het Noorden van Frankrijk? Het is namelijk algemeen bekend dat in moeilijke omstandigheden alles aanleiding wordt tot feest, om de dagelijkse ellende een beetje te vergeten. Zeer duidelijk en vanzelfsprekend is onze taal, met zijn overvloed van gezellige uitdrukkingen, dezelfde richting in gegaan. Als bewoners van Boorsem nemen wij natuurlijk, en met een zeker chauvinisme, graag aan dat ons dorp in deze contekst een bizondere plaats innam. Waarom anders de ons door de omliggende dorpen gegeven benaming "de Judde van Boorse", die
we, met onverholen plezier, als titel van ons werkje kozen? Tussen de "loense" Jood die er steeds op uit was de medemens te bedriegen, en de Boorsemnaar, die aan "z’ne
sjuunse kal" en "ze gemeujelik dèksele van anger luj" echt plezier heeft,moet er wellicht genoeg overeenkomst (hebben) bestaan om deze bijnaam te verantwoorden. Van deze trek hebben wij dan ook het Leitmotiv van ons boekje gemaakt. Aan hand van "verhoeulkes, stökskes oet ’t leve, Kènger− en Juddekal en van alles get", trachten wij de speciale atmosfeer van vroeger jaren te doen herleven. Een aantal tekeningen zullen, zo hopen wij, het leesplezier nog verhogen. Deze speelse benadering neemt de ernst niet weg waarmee we probeerden degelijke werk te leveren. Zo gingen we systematisch terug op de 30 − veertiger jaren, periode waarin onze taal nog haar typisch Maaslands karakter had. In deze samenhang hebben we zekere bedenkingen tegen sommige auteurs die het voldoende achten aan moderne woorden een plaatselijke uitspraak te geven om er echt Maaslands van de maken. Ze buiten daardoor o.i. de mogelijkheden die ons eigen zo rijk taaleigen biedt niet voldoende uit. We vonden het nodig dit taaleigen, in het bestek van dit boekje dat vooral gezellig wil zijn, toch een klein beetje te belichten, bv. in het hoofdstukje: “Klein woeurd mèt voeul belank”, waar we in het voorbijgaan even over het typisch Maaslands gebruik van de voorzetsels spreken.
Ons Maaslands heeft met het Neder−Duits te maken. Anderzijds ondergingen wij Belgen, vooral sinds de Belgische onafhankelijkheid, zeer sterke Waalse invloeden, die in heel wat woorden tot uiting komen,en het verdwijnen van de "h" meebrachten. In ons werkje hebben we deze laatste echter overal behouden, daar wij menen dat ze vroeger tot onze taal behoorde. Ook enkele Angelsaksische invloeden zijn merkbaar. Kunnen die van de Noormannen komen, die destijds zonder twijfel met hun drakenboten tot bij ons op de Maas doorstootten?
We hebben ons bewust beperkt tot ons Boorsems en omstreken. Veel weten wij trouwens niet over andere Limburgse streektalen. Zodoende blijft ons werkje zonder algemene pretentie. We denken dat iedere “Maaslenger” zonder moeite zijn eigen plaatselijke nuances en veranderingen zal kunnen aanbrengen. Een betrekkelijke moeilijkheid was het de klanken van onze taal weer te geven. De enige mogelijkheid bestond o.i. erin een fonetisch schrift te ontwikkelen, waarin wij, met
de Duitse schrijfwijze, maar ook met het Nederlands en het Frans rekening hielden. Ik persoonlijkj ging daarbij als een soort “buitenbeentje” te werk. Dat ben ik in heel wat opzichten. Hoe kan het ook anders voor iemand die praktisch zijn heel leven ver van de Maaskant heeft doorgebracht? Hier zij tussen haakjes gezegd dat het contact met veel vreemde talen mij ervan bewust maakte dat er misschien geen mooiere taal bestaat als het Maaslands (uit Boorsem ?!). Over andere Limburgse streektalen kan ik ook maar weinig meepraten. Dat is mijn zwakke kant. In elk geval is het hier ontwikkelde phonetische schrift trouw aan de uitspraak in onze nabije streek. Indien enkele moeilijkheden blijven bestaan is dat vooral te wijten aan de talrijke klankverschuivingen, tussenklanken en lange of korte klanken waarmee onze fantasievolle taal zo overvloedig speelt. De stam van menig Boorsems werkwoord telt bv. niet minder dan 6 verschillende klanken of klanklengten. Ik maakte pas heel onlangs kennis met de zogenaamde “Veldekespelling” maar weet er, wegens de grote verwijdering, nog te weinig van. Ik hoop nochtans echt van anderen te leren en wacht op kritieken voorstellen. Mijn zus Lieve levert in een aanhangsel de bijdrage “ Boorsese kènger ’t hiël jaor door”, dat mijns inziens goed bij het geheel past, omdat de gezellige, echt Maaslandse
sfeer van de veertiger jaren er zeer fijn uitkomt. Ik neem hierbij de gelegenheid waar om haar echt gemeend te danken, want altijd kon ik op haar hulp rekenen. Ze deed voor mij, in Boorsem, Maasmechelen of Opgrimbie wonend, ook heel wat degelijk veldwerk.. In deze tijd wordt veel over eigen cultuurbewustzijn gesproken. Om de overrompelende beïnvloeding door vreemde kulturen tegen te gaan willen de mensen weer uit eigen tradities gaan putten. Vooral de Limburgse Maaslanders zijn er zich van bewust dat de huidige, toenemende migraties hun zo mooie taal steeds meer verbasteren. Binnen afzienbare tijd zal er misschien niets meer van overblijven. Hoe jammer! Op onze bescheiden wijze willen ook wij, met zovele anderen, al is het dan vanuit de verte ,daar iets aan doen.
Chazay d’Azergues (Beaujolais −France), de 24. Maart 2001
Mathieu Opdenacker

XX

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

OUDE BEROEPEN: KLOMPENMAKER 1960

X