Zoeken in deze blog

zondag 30 maart 2025

MAASTRICHT - TRAM TE NEERCANNE 1925

Een volgepakte tram, komend van Kanne, staat te wachten op het einde der inklaring bij het douanekantoor annex tramhalte te Neercanne.

X

DE TIJD VAN TOEN: MEISJES NAAIEN JUTE ZAKKEN (FOTO CA. 1900)

Rond de eeuwwisseling werden de jute zakken nog met de hand genaaid. Voor dit grove naaiwerk werden vooral heel jonge meisjes ingeschakeld. Van naar school gaan kwam dan weinig terecht.

X

DE TIJD VAN TOEN: TARWE OOGSTEN (FOTO CA. 1948)


X

zaterdag 29 maart 2025

DE TIJD VAN TOEN: VAN APPELS EN PEREN (ALBERT VAN HOLEN, GESCHREVEN IN 1988)






X





DE TIJD VAN TOEN


X

DE TIJD VAN TOEN: EEN SCHIP WORDT VOORTGETROKKEN DOOR DE SCHIPPER (FOTO CA. 1912)

Men was volledig afhankelijk van de wind, als die tegenzat of afwezig was zoals op deze foto moest het schip getrokken worden met een lange lijn aan land. Voor dat werk waren scheepsjagers beschikbaar die met hun paard tegen betaling een deel van het traject voor hun rekening namen. Als die niet beschikbaar waren, of als hij het geld er niet voor over had, moest de schipper zelf trekken. Het was vrij zwaar werk dat ook wel door de schippersvrouw werd gedaan.

X


LANAKEN (LANAEKEN) - RADIUM FABRIEK 1929

Ooit een diamantslijperij, dan sinds 1924 een rubberbedrijf, de eerste jaren nog onder de naam “NV. RADIUM “ en daarna “CARIDENG” tot aan het faillissement in 1981. 

X



donderdag 27 maart 2025

CINEMA - MINEURS (2007, 118 MINUTEN)


Van december 2024 brengt de Sociaal-Culturele Koepel-federatie Feniks vzw twee vertoningen van de speelfilm ‘Mineurs’ , kortom HET ZWARTE GOUD OP HET WITTE DOEK. Dit is meteen een eerste smaakmaker voor het gelijknamige filmfestival dat zich in het voorjaar 2025 een weg baant langs het Limburgse kolenspoor. De na-oorlogse arbeidsmigratie in België viert in 2025 zijn 80-jarige geschiedenis. Het Franse woord ‘mineurs’ heeft een dubbele betekenis. Enerzijds ‘minderjarigen’ en anderzijds ‘mijnwerkers’. Bij deze film ‘Mineurs’ zijn beide betekenissen relevant. Vier jonge kinderen in hun pre-pubertijd zijn de rolmodellen in dit aandoenlijke emigratieverhaal over de Italiaanse arbeidsmigratie anno 1961. Deze film werd grotendeels opgenomen (in 2007) in Belgisch-Limburg, onder regie van Fulvio Wetzl, met zowat 100 figuranten overwegend uit de mijnstreek van Beringen tot Genk. Het kwam destijds echter nooit tot openbare vertoningen in Limburgse bioscopen. Dit worden dus, 17 jaar later, de allereerste keren dat de toenmalige figuranten zichzelf (en/of hun familie en vrienden) op het witte doek kunnen terugzien! Men zegge het voort. We leren de vier kinderen kennen, en de film zoemt ook uitdrukkelijk in op de sociaal-antropologische achtergrond van de arbeidsmigratie. De hoofdrol is weggelegd voor Franco Nero, bekend uit tal van Westerns en epische/historische films. Een sleutelrol is ook die van Fernando, de Italiaanse schoolmeester die zijn leerlingen een ethisch bewustzijn bijbrengt via poëzie. Het Belgische dorpsleven en het mijnverleden van begin jaren ’60 worden kleurrijk geschetst. In een bijrol duikt zowaar ook wijlen Dré Steemans op in de cast, of is het zijn Italiaanse alter ego ‘Felice Damiano’? We volgen de emigranten via telefoongesprekken, die nog gevoerd worden vanuit de openbare telefooncel. De rampzalige gevolgen van stoflong (de longziekte silicose, veroorzaakt door het jarenlange werk in de steenkoolmijnen) komen aan bod. Het zwaartepunt van de film ligt evenwel op het integratieverhaal van twee families Italiaanse ‘gastarbeiders’ die met de trein naar België reizen, en over hun moeizame eerste contacten met het Vlaamse volk en met de stugge arbeidsstructuren. We zien ook hoe een slimme en breeddenkende onderwijzeres helpt om het wantrouwen te overwinnen. En de mijnterrill werd blijkbaar al in 1962 ingezet als een soort avonturenberg. Met halsbrekende afdalingen wordt zo het laatste restje afstandelijkheid uit de weg geruimd. De ultieme ‘moedproef’ volgt wanneer de jonge Armando met zijn vader als mijnwerker meegaat in de koolmijn tot vele honderden meters onder de grond.

X

DE TIJD VAN TOEN: WATERSTOKER 1929


We draaien de kraan open en er is heet water. Als het moet koken, zetten we de waterkoker aan. Voor de was gebruiken we een wasmachine en het warme water van douche en bad zorgt ervoor dat we schoon de deur uit gaan. Hoe anders was dat vroeger! Je kon zelf water verhitten op een vuurtje, maar voor grote hoeveelheden was dat een heel gedoe. Daarom waren er waterstokers, waar je emmers warm water kon kopen.

De waterstoker werkte vaak ’s nachts en verwarmde enorme ketels met water. De eerste klanten kwamen al vroeg in de ochtend. Zo hadden huisvrouwen water nodig om de was te doen (op maandag natuurlijk) of om de kinderen in de tobbe te stoppen. In het begin van de twintigste eeuw telden grote steden honderden waterstokers; vooral in de arbeiderswijken. De arbeidsomstandigheden waren niet erg goed in de kleine rokerige ruimte waar de waterstoker zijn of haar werk deed. Gevaarlijk was het ook; er brak soms brand uit in de stokerij. En het was geen vetpot. Een emmer heet water kostte hooguit een paar cent. Vaak werd een waterstokerij dan ook gecombineerd met de verkoop van schoonmaakmiddelen, aanmaakhout en snoep.

X




DE MIJN: MIJNWERKERS KOMEN NA DE NACHTDIENST WEER BOVENGRONDS


X

DE TIJD VAN TOEN: HET KOKEN VAN DE MAALTIJD 1954

Moeder maakt het eten klaar, het zoontje speelt met zijn kraantje en vrachtwagentje. In die tijd geen speelgoed hoe het nu is. Maar toch, als men cowboytje en indiaantje speelde was het weliswaar met een speelgoedgeweer (zelfs met een doodgewone stok kon het ook) en was je John Wayne zelf, de altijd winnende held.

X



woensdag 26 maart 2025

DE TIJD VAN TOEN: VERGETEN SPEELGOED (ALBERT VAN HOLEN, GESCHREVEN IN 1988)










X

MAASMECHELEN MOBILISATIE 14-18




X

DE MIJN: TREINVERVOER

De paarden werden uiteindelijk vervangen door locomotieven. Deze konden meer wagentjes met kolen tegelijkertijd verslepen dan een paard. En een locomotief was ook nooit humeurig of eigenwijs. Overal in de toegangswegen lagen spoorrails (een paard trok de wagentjes ook al over spoorrails). Je kunt je voorstellen dat het een komen en gaan van treinwagons was. De volle wagens moesten zo snel mogelijk naar boven en de lege wagens moesten zo snel mogelijk terug. Een logistieke klus van jewelste. De vervoersregelaar zorgde ervoor dat het treinverkeer optimaal verliep. Hij wist precies op welke plekken welke wagons geparkeerd stonden. Hij wist ook precies hoeveel lege wagens er op weg waren naar beneden. Een stagnatie in het spoorvervoer betekende dat de productie stillag, een ongewenste situatie. De locomotief op de foto is een benzinelocomotief.

X

DE MIJN: PAARD

Het paard aan het werk, met leren hoofdbescherming op.

De steenkolenmijnen produceerden zo veel kolen, dat het vervoer naar boven goed geregeld moest worden. Mankracht had ondersteuning nodig van paardenkracht. Zo'n paard kon niet in de liftkooi naar beneden, die was te klein. Het paard werd in een tuig gehesen en onder de liftkooi opgehangen en zo naar beneden vervoerd, het donker in. Voor het paard een helse tocht. Toen men net begon met paardenkracht ondergronds werden de paarden elke dag weer naar boven gehesen. Daar kwam men snel op terug, dit was te tijdrovend en bracht te veel stress met zich mee voor de dieren. Beneden bij de schacht werden stallen gebouwd en de paarden die eenmaal naar beneden waren gehaald, bleven jaren beneden. Een gemiddeld werkpaard ging ondergronds zeventien tot tweeëntwintig jaar mee. Dan was hij versleten en vaak mijnblind, door gebrek aan daglicht.

X


DE MIJN: WINDMETER

De windmeter meet de windsnelheid in de gangen. Door de intrekkende schacht stroomde verse lucht de mijn binnen. In de gangen kon het behoorlijk waaien. De windmeter wist precies hoeveel mannen er in welke gangen werkten. Hij kon uitrekenen hoeveel lucht er naar welke gangen gestuurd moest worden. Met zware klapdeuren bij galerijen en gangen kon de wind door de mijn gestuurd worden. De windmeter was bevoegd om een benzinelamp bij zich te dragen. Hij kon ook de gassen meten in de mijn.

X


DE MIJN: SCHOENMAKER

De werkkleding van de mijnwerkers kwam uit grote kledingmagazijnen. De schoenen, allemaal voorzien  van stalen neuzen, werden gemaakt bij de schoenmaker. De schoenmakerij bevond zich niet op het mijnterrein, maar was elders in de stad gevestigd. Op het mijnterrein was wel een plek voor afgekeurde mijnwerkers. Zij kregen werk bovengronds. Door het vocht in de mijn versleten je sokken erg snel. En sokken kreeg je niet van de mijn cadeau. Veel mannen bonden stoflappen om hun voeten in hun laarzen. Stoflappen kreeg je wel via de mijn uitgereikt. Zo spaarde je de kosten voor sokken uit. Deze foto lijkt genomen te zijn in de sociale werkplaats, waar allerhande reparaties werden uitgevoerd.

X

dinsdag 25 maart 2025

DE MIJN: SCHAFTEN

Zittend tegen de wand in de galerijgang eten ze hun van huis meegebrachte boterhammen op en drinken ze koffie uit de metalen koffieflessen. De man met de benzinelamp voor zich is de schiethouwer. Het brood werd verpakt in papier. Handig, want dat werd ook weer gebruikt op het toilet. Ratten kwamen voor in de mijn op de etages die niet heel diep in de grond lagen. Ratten werden bestreden. In de diepste etages onder de grond vond je veel muizen. Die hadden zich bovengronds in de wagens verstopt. Voor veel mannen waren muizen geen ongedierte. Als er veel muizen in de gangen waren, dan was dat een teken dat de lucht daar fris was. En muizen konden je waarschuwen voor gevaar. Als je een groep muizen massaal zag wegtrekken, dan kon je zelf ook beter maken dat je bij de schacht in de buurt kwam.

X

THE RIVER MAAS BUFFALO (IVO BOVEND'AERDE, GESCHREVEN IN 2004) MAASMECHELEN








X

maandag 24 maart 2025

EISDEN KOOLMIJN


X

LANAKEN - FRATERHUIS MET JONGENSSCHOOL


X

DE TIJD VAN TOEN: GEZELLIGHEID IN DE WOONKAMER 1956


X

DE MIJN: DE KIEBEL




Hoge nood

Voor de mijnwerkers die op honderden meters diepte aan het werk waren, was ‘even’ bovengronds naar het toilet gaan, geen optie. Het ondergrondse bedrijf was enorm uitgebreid en was gekenmerkt door grote afstanden. De reis van de werkplek naar boven kon makkelijk een uur duren, kruipend, lopend, per transportband en in een trein. Nog los van de strikte planning van het vervoer door de schacht van kolenwagens naar de bovengrondse losvloer en de lege wagens en ondergronds benodigde materialen die de omgekeerde weg aflegden. Alleen als het echt niet anders kon, was er tijdens de dienst ruimte voor personenvervoer. Als oplossing voor het lenigen van de ‘hoge nood’ plaatsten de mijnen zogenaamde kiebeltonnen. Het woord ‘kiebel’ komt van het Duitse ‘Kübel’ (ton). Een kiebel was een zinken ton, die kon worden afgesloten met een deksel. Op de rand van de ton was aan twee kanten een houten plankje bevestigd, dat zat wat makkelijker. Wie tijdens de dienst dringend zijn behoefte moest doen, en zijn plek in de pijler even kon verlaten, maakte van de kiebel gebruik. Een oude krant, waarin de boterhammen verpakt waren geweest, diende als toiletpapier. De uitwerpselen werden in de kiebel soms bedekt met een laagje kolengruis. In ieder geval kon het deksel dicht; dat hield de ergste stank tegen.

De kolenschop als latrine

Maar lang niet altijd was het mogelijk om tientallen meters door de pijler te kruipen om de kiebelton te bereiken. Wie het niet kon ophouden, kon ter plekke de kolenschop gebruiken, waarna ‘de grote boodschap’ op de transporteur werd gekieperd en met de kolen uit de pijler gevoerd. Ook deden mijnwerkers soms hun behoefte in kuilen en gaten in de pijler of in de ‘oude man’, het ontkoolde deel van de pijler. Mijnwerkers 'verrasten' hun collega's van de dienst na hen wel eens met een achtergelaten drol, min of meer onzichtbaar gemaakt door er een dun laagje kolengruis overheen te strooien.

X



DE MIJN: LEDERBROEK

Man aan het werk in lage pijler, met lederbroek.

Deze man werkt in een lage pijler, of een zeer steile pijler, waar hij zittend zijn werk moet doen. De afbouwhamer boort de kolen los. Deze man draagt een stofmasker, als bescherming tegen het vrijgekomen stof en kolengruis. Over zijn werkbroek draagt hij een lederbroek, als extra bescherming. De leren broek beschermde je werkkleding en je zitvlak, zodat je kon schuiven over de vloer. In de pijlers was het vaak warm. Hoe verder je weg kwam van de schacht, hoe warmer het werd. De aarde is in haar binnenste niet koud. Bij de intrekkende schacht, waar de verse lucht door aangevoerd werd, was het vaak wel kouder. Bij de uittrekkende schacht was het warmer. In de gangen waren geen toiletten. De mannen konden gebruik maken van stronttonnen, ook wel kiebels genoemd.

X

GENK (TOEN GENCK) - TEKENING WANDELAARS

Een intrigerende tekening brengt ons terug naar Genk vermoedelijk ergens in de jaren zeventig van de negentiende eeuw, naar een wereld die a...