Met zijn duwkar aan de hand loopt hij door de straten en belt bij huisvrouwen en restaurants aan, op zoek naar werk. Op de kar ligt zijn gereedschap. En uiteraard heeft hij een slijpsteen om scharen, messen, schaatsen of andere botte gebruiksvoorwerpen op te slijpen. Want zomaar iets weggooien, dat was vroeger een stuk minder gebruikelijk dan nu.
Het grote wiel op zijn kar drijft een leren riem aan die via een houten schijf weer in verbinding staat met de slijpsteen. Deze scharensliep zet het wiel nog met een voetpedaal in beweging. Pas later krijgt de duwkar een benzinemotortje en wordt het slijpen wat makkelijker. Eens per week wordt de riem met een kwastje ingesmeerd met een mengsel van gekookte lijm en amaril, een fijnkorrelige steen. Daar konden de geslepen voorwerpen als het nodig was op worden gepolijst. Scharenslijpers waren veelal rondtrekkende woonwagenbewoners. Als het werk in een dorp erop zat, trokken ze weer verder om het jaar erna weer klaar te staan met hun diensten. Langzamerhand is het eeuwenoude ambacht uit het straatbeeld verdwenen. De komst van roestvrijstalen, onderhoudsvrije messen en scharen maakte zijn werk overbodig. En ook het gemak waarmee spullen worden weggegooid en vervangen heeft de zaken zeker geen goed gedaan.
X
Geen opmerkingen:
Een reactie posten