Oogstmoment
Graan wordt gemaaid, liefst zo kort mogelijk bij de grond. Het oogsten van het graan gebeurt doorgaans in de maand augustus, niet voor niets de oogstmaand geheten. Maar afhankelijk van de weersomstandigheden – regen en koude doen trager groeien, veel zon sneller rijpen – en het soort graan – rogge wordt voor tarwe geoogst – valt de oogst vroeger dan wel later. Het is belangrijk om het juiste tijdstip van maaien te bepalen. Niet te vroeg, want dan zijn de graankorrels in de aren nog niet rijp genoeg, niet te laat want dan bestaat het risico dat bij het maaien de graankorrels uit de aren vallen en verloren zijn voor consumptie. Wel is het zo dat machinaal gemaaid graan doorgaans langer blijft staan dan graan dat vroeger met de hand werd gemaaid. Omdat in onze regenachtige regio misschien wel het graan, maar zeker niet het stro voldoende kon drogen, moest het graan na het manueel maaien nog enige tijd te drogen staan op het veld. Zodra evenwel in de jaren 1950 de maaidorser tegelijkertijd maaide en dorste, verdwenen de zo typische gestuikte schoven op de gemaaide graanvelden.
Handwerktuigen
Het handmatig maaien van het graan gebeurde van oudsher met de sikkel, die in Vlaanderen vanaf de hoge Middeleeuwen veelal werd vervangen door de zeis. De zeis kreeg in de zestiende eeuw concurrentie van de pik – een soort verkorte zeis die in de hand werd gehouden – met bijhorende pikhaak waarmee het gemaaide graan werd bijeengehaakt. Pik met pikhaak kenden, behalve ook in Frankrijk, bijna alleen in onze contreien een echte doorbraak die op het einde van de negentiende eeuw vrij algemeen was. Met de sikkel snijdt men het graan, de zeis maait en met de pik kapt men. Het scherpen van de mesbladen van sikkel, zeis of pik gebeurde op het veld met het wethout of strekel, een houten lat, ingesmeerd met nat (ijzer)zand. Later beschikte men over een wetsteen die in de handel werd aangekocht. De grove ongeregeldheden in de snede als gevolg van het kappen in de grond of tegen stenen werden tijdens de middagpauze, of ’s avonds letterlijk weggeklopt met de haarhamer en het haarspit.
Zwaar werk
Maaien met de zeis of de pik was zwaar werk. Urenlang gebogen staan, telkens opnieuw kappen of maaien in liefst een zo vloeiend mogelijke beweging onder een vaak loden zon vergde de nodige kracht, uithouding en vaardigheid. Het rendement per pikker of maaier varieerde bijgevolg sterk naargelang de persoonlijke capaciteiten. En dan mag niet uit het oog worden verloren dat het graan pakweg 150 jaar geleden veel minder dicht op elkaar stond dan vandaag het geval is. Maar zelfs met dat ‘voordeel’ kwam men met de zeis niet verder dan 50 are per dag per maaier voor tarwe of meer voor bijvoorbeeld haver, met de pik 30 tot 40 are, met de sikkel minder dan 20 are. Dat waren bovendien werkdagen van 4-5 uur ’s morgens tot 8-9 uur ’s avonds wanneer het donker werd.
Teamwerk
De graanoogst was echt teamwerk waar ieder zijn eigen taak had. Het maaien zelf was mannenwerk, maar daarnaast waren het de vrouwen en de kinderen die het gemaaide graan verder aanpakten. Dat moest immers worden gebonden tot schoven die op hun beurt werden rechtop gezet (per drie, vijf of tien) in een lange rij of een andere vorm naargelang de regio. Tenslotte werd na het maaien, maar vooraleer de graanschoven werden geladen op de wagen, nog het veld stap voor stap overlopen om de gevallen aren manueel op te rapen, het zogeheten arenlezen. Graan manueel maaien was dus zeer arbeidsintensief. Het verklaart meteen de vroege, en ook succesvolle, zoektocht naar machines die eerst ten dele, gaandeweg volledig het maaiproces konden overnemen.
Technologische evolutie
Decennialang bleef de maaibalk, getrokken door één of twee paarden, het meest verspreide maaituig. Het was relatief goedkoop, met een grote werkzekerheid en geschikt voor kleinere oppervlakten. De technologische evolutie die in het buitenland natuurlijk niet had stilgezeten kreeg ook hier ingang. Dat resulteerde in de hier weinig verspreide zwadmaaiers of de na 1920 alom gekende maaimachines met een bijzitter waardoor het graan na het maaien in ongebonden bussels op het veld werd verzameld. Maar vooral de pikbinder die het graan maaide én bond, eerst met ijzerdraad, later met touw, betekende een kleine revolutie op de boerderij inzake arbeidsbesparing. In de kleinschalige Belgische landbouw kende hij evenwel pas na 1950 een definitieve, zij het kortstondige doorbraak. Het tuig werd immers al snel overvleugeld door de maaidorsmachine.
X
Geen opmerkingen:
Een reactie posten