Olie werd in het huishouden voor veel verschillende doeleinden gebruikt. Uiteraard werd olie gebruikt voor de verwarming en op te koken, maar tot na de Tweede Wereldoorlog was olie ook een belangrijke brandstof voor verlichting. Het duurde even voordat heel België en Nederland was aangesloten op het elektriciteitsnet, en in veel huizen hingen tot aan de tweede helft van de twintigste eeuw nog lampen die op petroleum brandden. Gas- en elektrische lampen brandden dan wel feller en veiliger, maar waren voor veel mensen nog te duur. Vroeger ging dat vaak met een handkar waarop een groot vat voor de olie was gemonteerd. Naarmate de omzet van de oliemannen groeide, groeide ook de vervoersmiddelen. De handkarren werden paardenkarren en later werden de karren weer vervangen door auto’s en later grotere tankwagens. De komst van aardgas deed de olieman de das om. De veiligheidseisen van het vervoer van gevaarlijke stoffen –en dus van petroleum- strenger. Oliehandelaren moesten naar nieuw vervoer op zoek, en dat was in sommige gevallen een te grote investering. Daardoor verdwenen de oliemannen uit het straatbeeld. Het beroep van de olieman is nog niet helemaal uitgestorven. In de machinebouw, maar ook op grote zeeschepen speelt de olieman nog een rol van betekenis. Daar moet hij grote draaiende onderdelen onderhouden en ervoor zorgen dat er de bewegende delen goed gesmeerd blijven.
X
Geen opmerkingen:
Een reactie posten