Deze foto is uit Mol (toen Moll)
De gewone treinen stopten aan alle vaste halten. Aan de halten op verzoek werd gestopt, wanneer er om verzocht werd. Het was de machinist ten strengste verboden voorbij een vaste halte te rijden zonder te stoppen. Uitzondering werd gemaakt voor de bijzondere treinen en goederentreinen waarvoor speciale dienstbevelen de stilstanden aanwezen. Het teken van vertrek - een langgerekte matige toon op de hoorn - werd gegeven door de treinoverste nadat hij er zich degelijk van vergewist had dat iedereen in- of uitgestapt was. De machinist herhaalde het gegeven sein met een enkele duidelijke toon op de hoorn of met een korte stoot met de stoomfluit. Bij het naderen van een "facultatieve" halte of halte op verzoek moest de machinist vertragen en eventueel zijn trein stoppen, wanneer reizigers teken deden om op te stappen. Dit teken werd overdag gegeven met een rode vlag en bij duisternis door een rode lantaarn. Tevens moest de machinist door tweemaal te fluiten of te bellen aan de treinoverste vragen of er reizigers moesten afstappen. Indien deze niet antwoordde moest hij de trein laten stoppen. Zo de treinoverste op de hoorn blies mocht hij doorrijden.
De vaste halten werden in de beginperiode aangeduid met een houten bord op een paal met de naam van de "statie" of alleen de melding "Treinstilstand - arrêt du train". Vanaf 1898 werden de halteborden vervangen door sierlijke gietijzeren borden. De halten op verzoek werden aangeduid met platen "wordt alleen stilgehouden op vertoon van de roode vlag - arrêt sur présentation du drapeau rouge". Zowel de vaste halten als de halten op verzoek waren doorgaans gelegen aan bekende afspanningen, hotels of herbergen, zodat menige uitbater van deze instelling al vlug een uithangbord plaatste met als benamingen "De tramstatie", "In de tramstatie", "In den tramhalt", "In de wachtzaal van den tram" enz.
De snelheid van de stoomtrams was beperkt tot 30 km/h buiten de bebouwde gedeelten en tot 10 km/h bij het doorrijden van steden, dorpen en gehuchten. De machinist moest eveneens zijn trein vertragen of zelfs geheel laten stoppen wanneer de baan belemmerd was en telkens als het naderen van de trein aanleiding kon geven tot ongevallen, bijvoorbeeld door het schrikken van paarden of andere dieren. Aan de in- en uitrit van bepaalde spoorbaangedeelten die niet toegankelijk waren voor het publiek stond een bord met de volgende tekst: "Verboden op den spoorweg te gaan - Défense de circuler sur la voie".
De begoede burgerij, die een eerste klasse-biljet kon betalen, zat vrij comfortabel op de met kussens beklede banken. Jan met de pet moest vrede nemen met houten banken in het tweede klasse-rijtuig.
De verlichting in de rijtuigen gebeurde met petroleumlampen. Tijdens de winter werden de rijtuigen verwarmd. Hiervoor waren er verschillende systemen. Het meest gebruikt werd de kleine zwarte kachel of "Het Duveltje", geplaatst in een hoek van het rijtuig. Tijdens de reis waren de treinoverste en de ontvangers belast met het onderhoud van deze kacheltjes. Zij moesten nazien of de kacheltjes goed bleven branden en of de warmte in de rijtuigen gematigd was. In de stations gaf de treinoverste de nodige bevelen aan het werkvolk, om vóór het vertrek van de treinen en tijdens de stilstand, de kacheltjes goed te onderhouden en na te kijken. Zij moesten vooral letten op het wegruimen van de asse, de afval van kolen of andere stoffen op en rond de kachel. Dit om alle brandgevaar te vermijden.
Uit zuinigheidsoverwegingen werden tramlijnen veelal pal naast de weg aangelegd en wisselden nogal eens van wegkant; (ook) daarom werd er veel geclaxonneerd door de trams. Maar er waren ook delen die dwars door de velden gingen, tussen huizen door, om dorpen heen, door dorpen heen, via tramtunnels of een trambrug, over een smalle rand naast een ravijn, enz. Als er geen vrije baan aan de zijkant was lag het spoor meestal in het midden of aan één kant van de straat. Spookrijden tegen het autoverkeer in was dan ook héél gewoon.
XX
Geen opmerkingen:
Een reactie posten