Op de foto: De heidebewoners benutten de vochtige hei om turf te steken. Deze werd te drogen gezet en diende vervolgens als brandstof. Minstens zo belangrijk was de hei om in de stallen te worden vermengd met mest. Eeuwenlang was dit mengsel het enige middel om aan de vruchteloze grond een pover bestaan te ontfutselen. De komst van kunstmest was zeker zo ingrijpend voor de heideboeren als de komst van de koolmijnen.
De bevolking leefde in armzalige omstandigheden. Er waren keuterboeren (is een boer met een zodanig klein bedrijf dat hij zijn inkomsten moet aanvullen met loondienst) die de uitwerpselen van koeien en paarden gingen oprapen op straat. Zo probeerden ze hun klein stukje gepachte akker te bemesten want zonder bemesting was de oogst heel schraal. De mensen die grond pachtten, moesten bijna de helft van hun inkomen afgeven. Bovendien moesten ze voor de huurbaas allerlei karweien verrichten. Ze gingen bijvoorbeeld grachten of bossen schoonmaken. Door hun armoede hadden ze ook geen voer voor hun koe en hun varken. Alles wat eetbaar was, hadden ze broodnodig voor hun gezin. De dieren kregen soms niet meer dan wat aardappelschillen. Hierdoor werd het varken niet vet en gaf de koe maar heel weinig melk. Ze leefden in lemen hutjes en hoeves in vakwerk met de voor de Kempen typische langgevel.
X
Geen opmerkingen:
Een reactie posten