Vrijwel elke boer hield wel een varken apart om 'vet te mesten' voor eigen gebruik. Het werd onder andere gevoerd met afval uit de keuken en met eiwitrijke wei die overbleef na het kaasmaken. Men hield in die tijd van vlees met een dikke vetrand. Ook vet spek werd hogelijk gewaardeerd. Vandaar dat varkens soms wel een paar honderd kilo zwaar werden voor ze uiteindelijk in november geslacht werden. Aanvankelijk doodden boeren zelf hun varken. De één gebruikte er het jachtgeweer voor, de ander een hamer. Van eerst bedwelmen had nog niemand gehoord. Van hygiënisch werken evenmin. Tot eind jaren vijftig was een keuring eveneens niet verplicht, mits alle vlees voor eigen gebruik was. Wie er iets van wilde doorverkopen, moest het officieel wél eerst laten keuren.
Huisslacht in de ban
Slachten, uitbenen en alles verwerken, kostte veel tijd en dat terwijl bedrijven groeiden in omvang en personeel steeds schaarser werd. Meer en meer werd het slachten daarom uitbesteed aan een huisslachter. Vaak deed zo’n iemand dat als seizoensklus naast zijn vaste baan. Zo kon een schoenverkoper in november de bedrijven langsgaan met zijn slagersmessen. In de jaren zestig waren er meer en meer gemeenten die het thuis slachten in de ban deden. Een varken eigenhandig vetmesten kon nog wel, maar wie het wilde laten slachten, moest ermee naar een erkend slachthuis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten