“Opstaan jongens!”, roept mijn moeder onder aan de trap. Het is een zomerse dag in 1954. Ik ben 16. Mijn oudere broer en ik liggen in hetzelfde bed op zolder. Ik ben wakker. Na de tweede roep van moeder wordt hij ook wakker. Ik sta op, was mijn gezicht beneden aan de pomp bij het aanrecht in de keuken. Staande (“op de vuist”) eet ik even snel een snee brood met stroop en drink een glas melk. Het is mijn taak om elke morgen de koeien in de wei te melken. Daarvoor moet ik 20 minuten fietsen van ons huis naar de hoeve. Het is een smal zandpad. Vóór op de stang van mijn fiets heb ik een grote melkbus. Om de stang zit een zak, omdat de melkbus er anders steeds afglijdt. Ik melk de vier koeien en fiets weer naar huis en ontbijt ik als laatste van het gezin. Moeder vraagt of ik zo dadelijk even wat kippenmeel naar de kippen kan brengen. Het zijn enkele zakken van 50 kilo en het kippenhok is 75 meter sjouwen van waar de zakken staan. Ik sjor elke zak op mijn nek en loop er mee naar het kippenhok. Vader roept al voor de volgende klus, “Kom even helpen met de sproeibuizen”. Dat zijn aluminium buizen van zes meter voor de beregening van de aardappelen. Ze moeten over het veld worden uitgelegd, aan elkaar worden gekoppeld en dan de pomp op de tractor weer aanzetten. Na vier uur sproeien moeten ze weer verlegd worden. Moeder heeft inmiddels de kippen verzorgd en de varkens gevoerd. Vader is bezig met schoffelen. En tussendoor zet hij de spullen klaar zodat mijn broer op het land met het paard aan het werk kan. Mijn zus is ook aan het werk, schoffelen of wieden. Moeder zorgt in de keuken voor het eten. Om twaalf uur wordt er gegeten en na het eten gaan de mannen een kwartiertje onder een boom liggen, terwijl moeder en zus de tafel afruimen en de afwas doen. Om een uur is de rust voorbij en wordt er weer gewerkt op het veld, ook door moeder en zus; zij hebben eigenlijk geen pauze gehad. Er is alle dagen veel te doen. Om vier uur drinken we koffie en eten we brood, vaak in het veld of thuis in de keuken. Daarna ga ik nog een keer de sproeibuizen verleggen en dan weer naar de wei om te melken. Ik moet ook nog de drinkbak van de koeien vol scheppen uit de put. Thuis gekomen kan ik nog even helpen met het verzorgen van de kippen en de varkens (hokken uitmesten en vers stro er in). Het avondeten staat rond acht uur op tafel. Dat kan ook een uur later zijn, als het erg druk is op het land. We eten vaak gebakken aardappels met spek en karnemelk, of brood. Na het eten gaan we allemaal op de knieën en moeder bidt de rozenkrans en de hele litanie. Ze doet dat terwijl ze ondertussen de tafel afruimt en de afwas doet! Als ze klaar is met haar werk komt ze er biddend op de knieën bij zitten. We sluiten samen af met nog een paar maal het “Onze Vader”. Bij mooi weer gaan we nog even bij de voordeur op de waterput zitten. En soms pakt vader zijn mondharmonica en speelt heerlijke liedjes. In de verte hoor je het gekwaak van kikkers. Om tien uur naar bed.
In de zomer was het bij ons op de boerderij altijd erg druk maar ook in de winter was er van alles te doen. We staan vroeg op, want de koeien, die nu op stal staan, moeten gemolken worden. Rond 1954 hadden wij nog geen elektriciteit, dus als moeder riep, deed je eerst het kaarsje aan op de stoel naast het bed, om je vervolgens in het halfdonker aan te kleden. Want, ondanks de winter, moest je evengoed om 6 uur uit bed. Er werden wat petroleumlampen aangemaakt en in het halfdonker maakten we alles klaar om te gaan melken. De dag begon met melken. Om de vier weken kwam de zogenaamde “melkschepper”. Hij kwam van iedere koe een klein beetje melk halen. Die werd vervolgens gekeurd op zuiverheid en vetgehalte. Hiernaar werd ook de prijs bepaald die de boer kreeg voor zijn melk. Tegenwoordig wordt, geloof ik, naar eiwitgehalte betaald. Na het melken gingen we eerst ontbijten, het werd dan al een beetje licht. Na het ontbijt gingen we de mest achter de koeien verwijderen en het met een kruiwagen naar de mestvaalt buiten brengen. Daarna voerden we de varkens, meestal deed moeder dat, maar in de winter konden we haar helpen. Het volgende karwei was de kippen voeren. Wij hadden thuis een zogenaamd vermeerderingsbedrijf. We mochten meer kippen houden dan normaal, 600 stuks ( dat was na de oorlog 300). Je moest dan goede hokken hebben. Per twintig kippen hadden we een haan. De eieren gingen naar de broederij en de kuikens die daaruit kwamen gingen weer naar gewone bedrijven. Het Productschap voor Pluimvee bepaalde het aantal dieren dat een boer mocht houden. In de winter mengden we voor de kippen meel met warm water,
dat vonden ze heerlijk. In alle vroegte sjouwden we twee volle emmers naar de hokken. De kippen werden in de winter “bijgelicht”, dat bevorderde de leg, maar omdat we geen elektriciteit hadden gebeurde dat met een petroleumvergasser. Dat is een lamp waaraan een vaatje, gevuld met petroleum zat, met een kousje erin. Die petroleum werd verhit met spiritus en het tankje werd op druk gepompt, zodat de petroleum zeer fijn verdeeld, in het kousje kwam, waar hij verbrandde en daarbij een fel licht gaf. Iedere morgen en avond vond dit ritueel weer plaats. Nadat de mest achter de koeien verwijderd was, moesten de koeien gepoetst worden met een harde borstel. Dan bleven ze mooi schoon en dat borstelen vonden ze heel aangenaam. Na het voeren van de koeien, meestal met gesneden mangels (grote voerderbieten) en koeienkoekjes, werd er water in de voerbak gepompt zodat ze konden drinken. Op woensdag en zaterdag moesten de varkensstallen uitgemest worden en kwam er vers stro in. Dan was het ongeveer 10 uur. Als het niet had gevroren, ging mijn broer vaak met het paard werken, meestal ploegen. Hij verzorgde het paard, dat natuurlijk eveneens gevoerd en gepoetst werd. We moesten ook vaker mest laden om die daarna in hoopjes op het veld te leggen, waarna we het met de riek verder verspreidden. Had het gesneeuwd dan werden er wat paadjes naar de stallen sneeuwvrij gemaakt. De rest van de voormiddag moest ik vaak hout zagen of hakken, want er werd volop hout gestookt bij ons. Om 12 uur werd er warm gegeten. Na de middag kregen de koeien en kalveren wat hooi en gaven we ze nog een keer water. Als er even niets te doen was, zei vader: “Ga maar achter in de schuur mangels schoon maken” . Je moest het zand eraf krabben met het dekseltje van een schoenpoetsdoosje. Of je ging spijkers recht slaan, zo konden die vaker gebruikt worden. Had het heel hard gevroren, dan mochten we na de middag ook wel een paar uurtjes gaan schaatsen op de Molenbeek in de buurt. Rond 5 uur ‘s middags moest er weer gemolken en gevoerd worden. Meestal gingen we om 7 uur ’s avonds eten. Dat avondeten bestond vaak uit gebakken aardappelen met een ei en “karnemelksepap”. Soms kregen we alleen boterhammen belegd met kaas, ham, of worst en we aten ook wel eens balkenbrij bij het brood. In elk geval namen we altijd stroop als beleg, dat hoorde erbij. Na het eten werd de rozenkrans gebeden. Daarna maakten we eventueel nog bonen schoon voor de soep of we gingen nog een potje kaarten. Op vrijdagavond ging ik altijd samen met mijn broer naar de repetitie van de Harmonie. Ik, met de klarinet achter op de fiets en mijn broer met de trombone. Eén keer per maand was er een vergadering van de Jonge Boerenvereniging. TV was er niet en om 22.00 uur lag iedereen in bed.
X
Geen opmerkingen:
Een reactie posten