Foto van de schrijver, oud-gevangene van Breendonk | |||||||||
Opdracht
| |||||||||
| |||||||||
De beulen van Breendonk staan thans voor hun rechters. Meer dan 200 getuigen, oud-gevangenen, uit alle hoeken van het land, uit alle klassen van de samenleving, trekken dagelijks voorbij het krijgsgerecht in de grote raadzaal van het stadhuis te Mechelen en ontsluieren, kort en zakelijk, de onmenschelijkste praktijken, het beestachigste sadisme, de afzichtelijkste misdaden die ons de vreselijkste taferelen uit den tijd der Inquisitie terug voor de geest roepen. Wij hebben onze politieke gevangenen uit de Duitse concentratiekampen weten terugkeren in de lente en de zomer van 1945. Wij hebben hun ondermijnde lichamen, hun door het leed geboetseerde gelaatstrekken gezien ; wij hebben de Amerikaansche filmopnamen van deze grote moordholen gezien, en wij hebben ons vol afgrijzen afgewend... Duizenden onzer landgenooten, duizenden onzer beste zonen zullen wij nooit meer terugzien.... Buchenwald, Dachau, BergenBelsen, Dora, Esterwegen, Ellrich, Neuengamme. Oranienburg-Sachsenhausen, Ravensbrück, Mauthausen, Auchwitz, Lublin, Maidenek. enz... enz..., waar millioenen mannen, vrouwen en kinderen vermoord werden aan de lopenden band, hebben de wereld getoond wat het nationaal-socialisme, wat het fascisme betekende. Breendonk kon zich niet in uitgestrektheid meten met deze ontzaggelijke moordkuilen, Breendonk had geen gaskamers, geen verbrandingsovens.... Maar Breendonk was er niet minder berucht, niet minder een zwarte hel van de meest barbaarsche terreur, niet minder een uitroeingskamp in 't klein om. Breendonk, een gedeklasseerd fort van de Antwerpse vestinggordel, werd als concentratiekamp door de Duitsers ingericht in september 1940. Het diende aanvankelijk slechts om de overtollige gevangenen van Sint-Gilles en Antwerpen te herbergen, onder de hoede van de Wehrmacht. Einde 1940 nochtans nam de S. S. bezit van het fort, en meteen veranderde het van uitzicht. Van gewone gevangenis werd Breendonk gepromoveerd of gedegradeerd liever, tot concentratiekamp. En het schrikbewind begon. De bevelhebber, S.S. Majoor SCHMIDT, bijgestaan door zijn ondergeschikte en factotum S.S. leutnant PRAUSS voerden onmiddelijk den stelregel door die als het ware de basis, de leiddraad vormde waarmee zij hun gruwelsysteem opbouwen. "Houdt ze klein door de Honger" was hun leuze. Zo werd Breendonk dan het hongerkamp in de ware zin van het woord. De tweede stelregel: "Arbeiten, immer arbeiten, los, los!" maakte er een slavenkamp van. Derde stelregel : "De gevangenen zijn minderwaardige hondsvotten, wij zijn het superras. Heil Hitler!" verlaagde de gevangenen tot de rang van redeloze schepsels die dienden behandeld als beesten. Vierde stelregel : "De gevangenen zijn onze vijanden, hoe meer er van kreperen, hoe beter!" stelregel diede S.S. altijd en overal in toepassing brachten. Naarmate de oorlog voortduurde, en na de inval van de Duitsers in de Sovjet-Unie moest het IIIde Reich beroep doen én kunnen beschikken over al zijn onderhorigen. In alle bezette landen van Europa werden toen de verraders, de désperados, de inheemse medewerkers van het Duits fascisme aan het werk gezet om de Gestapo en S.S. mannen toe te laten hun georganiseerde moordmachines in andere bezette gebieden van het Oosten op te bouwen. Zo gebeurde in België, zo gebeurde het ook in het kamp van Breendonk. De kampleiding bleef in handen van de Duitse aartsmoordenaars Schmidt en Prauss. Vlaamse S.S. mannen deden hun intrede op het fort einde 1940 en ontpopten zich niet alleen als bekwame leerlingen maar toonden zich hun Duitse meesters waardig. Naar gelang echter de aangroei van politieke gevangenen, « staatsgevaarlijke elementen » en « terroristen » steeds voortduurde, werd Breendonk het bij uitstek ideale folterkamp van België. Breendonk stond weldra aan de spits wat betreft de praktijken die er gangbaar waren, en zijn naam was tot ver over onze grenzen berucht en gevreesd. Het volstond slechts den naam « Breendonk » te vernoemen, om de mensen een kille huivering over de rug te jagen. Deze naam werd omzeggens niet luidop uitgesproken, en wanneer sommigen er tóch over praatten, gebeurde dit slechts op fluisterende toon. Eén vijandig woord, één hekeling op de Duitse bezetting, het luisteren naar de Londense radiouitzendingen, één aanwijzing van een slechtevriend, volstonden om te Breendonk geïnterneerd te worden als zijnde een « terrorist of bolsjewist ». Langs die weg verdwenen duizenden onzer beste burgers, om nooit meer weer te keren. Het fort van Breendonk stond onder het bevel van een majoor, het prototype van de Pruisische Junker, hoogmoedig, verwaand, hard als steen .ontoegankelijk, onverschillig tegenover alle menselijke ellende en lijden, kortom : de verpersoonlijkte ongenadigheid. Daarbij nog heerszuchtig, vrouwenjager, dom en roofdierachtig wreed. Van hem was niets, maar dan ook niets te verwachten; het gevoel zelf een banneling te zijn, maakte hem zodanig onverschillig dat hij het bevel van het fort gans overliet aan zijn vertrouweling, Luitnant Prauss. Deze wreedaard was dan ook de werkelijke meester van het fort en maakte van Breendonk dan ook wat Breendonk geworden is : de grootste moordkuil van België.Stelt u zich een man voor, zedelijk verworden en misvormd door jarenlange tuchthuisstraf in de Duitse gevangenissen ; een man, een ex-galeiboef die slechts haat kon gevoelen tegenover gans de mensheid, door het gevoel van zijn eigen minderwaardigheid, en de barbaarse onderdrukking waaronder hij zelf ééns geleden had in de Duitse kerkers. Zulk een man werd door de Nazis uit zijn gevangenschap bevrijd en als S.S. opgenomen in de rangen der nationaal-socialistische partij, zoals nog ontelbare andere misdadigers hun plaatsje vonden in de Hitlerhorden. Zulk een man is voor zulke partij als geknipt, en het baantje van leider over een concentratiekamp gaat hem als een handschoen. Das was luitnant der SS. Prauss, en nog ontelbare andere Smidts, ex-galeiboeven, maakten van de concentratiekampen hetgeen ze geworden zijn : centra van onnoemelijk lijden onder de beestachtigste onderdrukking. Wat Breendonk bijzonder onderscheidde van de andere concentratiekampen hier te lande, was de stelselmatige, geraffineerde uithongering ; het dagelijkse menu bestond er slechts uit: 's morgens één vingerdikke snede van een Duits soldatenbrood, 's middags twee telloren of 3/4 liter soep, 's avonds weer eenzelfde rantsoen brood zooals 's morgens. Soms gebeurde het, gewoonlijk om de tien dagen dat er een weinig margarine of confituur uitgedeeld werd, genoeg om één of tweemaal bij het brood gebruikt te worden. Stelt u voor dat u op zulk rantsoen negen tot tien volle uren per dag uiterst zware arbeid moet verrichten, waarbij slagen en mishandelingen schering en inslag zijn, dan hebt u zoo ongeveer een idee over de Breendonkse uithongeringsmethode. Pakjes werden onregelmatig, soms wel, soms niet toegelaten. Roken was ten strengste verboden. Medische verzorging bestond slechts uit de elementairste geneesmiddelen zooals aspirine, jodium, vaseline. Ziek zijn stond gelijk met lijntrekkerij en werd ten strengste gestraft. De infirmerie bood slechts plaats voor enkele zieken, daar waar honderden gevallen van de ergste verwording en ondermijning de grondslag legden voor de meest uiteenlopende en slopendste ziekten. Het minste vergrijp tegen het tuchtreglement, de minste verzwakking in den dagelijksen slavenarbeid werd onmeedogend bestraft met het énige Breendonkse middel: « Schlagen » ! In Breendonk ook bestonden de tuchtcellen. Hier kwamen de agenten van de Gestapo, S.D., of G.F.P. hun slachtoffers « ondervragen » om hun zogezegde medeplichtigen te verraden. Bij deze onderhoren vierde hun ongenadige beulenpsychologie hoogtij, en werden de meest uiteenlopende pijnigingen, die slechts uit een waanzinnig-sadistische moraal kunnen voortspruiten, toegepast: van de geseling op het naakte lichaam tot de verbranding en verplettering van ledematen toe, van de electrische pijniging tot het uittrekken van nagels en tanden, van de uithongering tot de bevriezingsproef, van het gefingeerde verdrinken tot het ophangen aan de ellebogen, eindelijk van het fusilieren tot het ophangen door de strop. | |||||||||
| |||||||||
Cellen waren er op ingericht, waar twee gevangenen tegenover elkander aan de muur in ketens geklonken, slechts eten konden uit één en dezelfde kom, in het midden geplaatst, en dit door zich op de knieën met gestrekte halzen, als beesten naar het voedsel uit te rekken. Andere cellen lieten slechts plaats om dagen en nachten in het volledigste donker, rechtstaande te vertoeven tot de algehele uitputting en verbeesting, tot de waanzin. De doodstraf werd er in sommige gevallen voltrokken door de kogel, in andere gevallen door de strop, zoals dit voorkwam bij Arnaud Fraiteur die Colin neerkogelde te Brussel en Berthulot en Raskin die hem daarbij hielpen.Enkelen keerden levend uit deze hel terug, en van deze enkelen stierven er nog een goed percentage na hun terugkeer. Velen verlieten Breendonk in een eenvoudige kist van vier planken genageld om begraven te worden pp een kerkhof in de omgeving van Antwerpen, denkelijk te Maria-ter-Heide. Ontelbare anderen vertrokken van het fort naar de Duitsche concentratiekampen, en waarschijnlijk zullen nog slechts weinigen daarvan wederkeren. Bij het lezen van de volgende hoofdstukken zullen sommige lezers zich misschien de vraag stellen of de schrijver niet wat overdrijft en zijn fantasie te veel heeft laten werken. Die vraag klinkt logisch voor diegenen die het geluk hadden nooit opgesloten te zijn in het fort van Breendonk, maar de schrijver kan zich gerust beroepen op de nog levende getuigen die er met, vóór, of na hem verbleven hebben. Slechts hij die er vertoefde, kan een juist oordeel vellen over de eerder gematigde termen waarin hij tracht een zo waarheidsgetrouw mogelijk beeld op te hangen van deze hel. De schrijver heeft getracht het gemeenschappelijke leven en lijden in het beruchte fort zódanig voor te stellen dat er geen enkele figuur uitsteekt boven de andere ; niemand komt er speciaal op de voorgrond, niemand blijft er speciaal op de achtergrond ; de lijdensweg van elk individu lost zich op in het naamloze collectieve massalijden van al de ex-gevangenen van Breendonk, zo levenden als doden... Mocht ieder, die deze bladzijden leest, bij het omslaan van het laatste blad, zich voornemen de laatste resten van het fascisme medehelpen uit te roeien en zich inspannen tot het vormen van een soliede democratische samenleving waarin geen plaats meer is noch voor oorlog, noch voor geweld, noch voor het is gelijk welke vorm van onderdrukking en uitbuiting, dan heeft de schrijver zijn doel bereikt...J. P | |||||||||
Eerste kennismaking met de vesting | |||||||||
Met zessen staan ze, de nieuwelingen, met den neus vlak tegen de grauwe vestingmuur, blootshoofds, in de pruissisch-militaire, stramme houding, de pink op de naad van de broek. Hun hoofddeksel, in de linkerhand wiegelt zachtjes in de ijzige voorjaarswind. Achter hen wandelt de schildwacht op en neer, geweer aan de riem, een stokje in de hand. De nieuweling, uiterst rechts, weet reeds wat dit zweepje te betekenen heeft, want een felle rode streep op zijn hand duidt de plaats aan, waar het zoeven met zwiepende kracht de te losse houding verbeterde. | |||||||||
| |||||||||
Opeens wordt achter hen de deur van het bureel opengerukt, een naam wordt bulderend afgeroepen, en een van de zes draait zich om, stapt vlug de straatbreedte die hem van de deur scheidt over, klopt aan de deur, treedt binnen en... als de bliksem belandt hij terugvallend tegen de muur. Twee SS-mannen staan grinnikend in de deuropening en een van hen schreeuwt : « Kunt ge niet vlugger komen als wij u roepen ? » Kreunend is de gevangene opgestaan en spoedt zich hinkend terug over de straat; doch op de drempel ontvangt hij een zó geweldige slag in het aangezicht dat hij, bloedend uit neus en mond, tot tegen de muur achteruit waggelt. Hij was nog niet vlug genoeg. In een uiterste krachtinspanning rent hij terug naar het bureel en valt, meer dan hij gaat, de kamer binnen. In zijn haast heeft hij vergeten aan te kloppen, en dit wordt hem nu « uitgelegd ». Met knikkende knieën horen de andere vijf hoe hij daarbinnen afgerammeld, uitgescholden voor « hond » en « slijk uit de goot», opnieuw buiten geduwd wordt; hij moet terug aankloppen en beleefd vragen of het aan een joodse hond «toegelaten » is binnen te mogen. Dat duurt zo een tijdje, tot hij eindelijk buitengeschopt wordt, met bloedend en blauw opgezwollen hoofd en door een van de SS-mannen door het gewelf naar zijn nieuw verblijf gejaagd wordt. Zó krijgen de vijf overigen hun beurt, en wordt hun, op dezelfde wijze, het eerste kontakt met Breendonk duidelijk gemaakt. De laatste die geroepen wordt is reeds zodanig door de zenuwen murw gemaakt, dat hij, aan de beurt gekomen, zich als een waanzinnige in het bureel stort en huilend op de knieën valt en voortdurend om genade smeekt. Na deze eerste kennismaking met het beruchte fort, worden ze alle zes in een leegstaande kamer gedreven waar ze in de gauwte een telloor soep naar binnen werken. Met veel gevloek, stompen en slagen, worden ze dan naar de kleedkamer gevoerd. Hier moeten zij zich poedelnaakt uitkleden en wordt hun burgerkleding in zakken gepakt. De SS-mannen schijnen speciaal aangetrokken te worden door de naakte, blanke lichamen der nieuwelingen : een slag links en een kneep rechts tekenen rode vlekken op de witte huid. Schuine moppen, voortkomende uit een sadistische moraal laten gloeiende lidtekens achter in de teergevoelige ziel van opgevoede mensen. Een van de gevangenen begint zachtjes te schreien. Dat is koren op den molen van de kwelduivels, die nu hun aandacht op hem concentreren. Hij moet, nog altijd naakt, in de militaire houding staan, het hoofd omhoog, terwijl de tranen twee vochtige strepen trekken in het blauw geslagen aangezicht, Daar zijn hoofd steeds terug voorover helt houdt een der beesten hem bij het hoofdhaar omhoog, terwijl een andere ploert hem met een stokje naar het geslachtsdeel slaat... tot het slachtoffer zich jammerend op de grond werpt in een hysterise aanval van paniek en pijn. Ontzet staren de anderen naar dit afgrijselijke toneel. Zelfs de vier oudgevangenen, die in het kledingsmagazijn werken, en die reeds heel wat meemaakten, trachten hun angst en walging te stoppen achter drukke, zenuwachtige bewegingen. Inmiddels worden het ondergoed en de belgische militaire uniformen uitgereikt : een onderbroek, een hemd, een broek, een jas, soldatenmuts zonder kwast, kousen en schoenen. De verdeling geschiedt op aanwijzing van de SS-mannen, op zulkdanige wijze dat een veel te korte broek bij een veel te ruime vest aan grote, en een te lange en nauwe uniform aan de kleine ten deel valt. Zó uitgedost bieden zij het uitzicht van een armzalig troepje mislukte hansworsten, wat ook de bedoeling is van de nazi-« kultuurmensen ». Immers, door de slagen en mishandelingen willen deze beesten de glans van vrije belgische ogen verdoven tot dierlijke, slaafse hondenogen. Door de potsierlijke kledij trachten zij een slag toe te brengen aan het menselijke zelfbewustzijn, de mannelijke fierheid, de vrijzinnige moraal, van een geëvolueerd volk. | |||||||||
| |||||||||
Daartegenover stellen zij dan hun wel doorvoede dierenlijven in goedzittende uniformen, met de kouden, brutale blik van de veroveraar en dwingeland. De domme drager van de nieuwe orde idee, bij het aanvoelen van de geestelijke superioriteit bij de andere volkeren voelt zijn minderwaardigheid aan, en, als weerwraakmiddel streeft hij naar het uiterlijke kontrast, die hem het aanschijn moeten geven van de germaanse «Uebermensch». Hiertoe zijn alle middelen goed : slagen, mishandelingen. ondervoeding, dwangarbeid en een geraffineerde terreur die Breendonk maakten tot een zwarte schandvlek in de Belgische geschiedenis. | |||||||||
| |||||||||
Een doorsnee werkdag in het Fort | |||||||||
« Aufstehen ! » « Los, los, aufstehen, aber schnell ! » Het gebrul weerkaatst honderdvoudig in de holle gewelven van de vochtige kazematten en vermengt zich met het gestamp der vele gespijkerde laarzen en het kletterend, rammelend lawaai van de wegvallende ijzeren bouten die de deuren versperren. Sleutels knarsen in de sloten, deuren vliegen krakend open, en... een nieuwe dag van afbeulen en marteling is begonnen. Bliksemsnel vliegen de gevangenen omhoog op hun harde strozakken, en, niettegenstaande de ondermijning, ondervoeding en lichamelijke kwelling van eindeloze dagen dwangarbeid is er niet één die het waagt nog eventjes te blijven na-zuilen. Vliegensvlug schieten ze in hun armzalige kleren en beginnen onverwijld hun strozakken te bewerken, op te maken, te schikken en te façonneren, met een energie en een geduld dat bewonderenswaardig zou zijn in dienst van een praktisch-nuttige zaak. Inderdaad, het gore zakkengoed, gevuld met stro, moet, in een minimum van tijd, de vorm aannemen van een massieve balk, met scherp afgelijnde hoeken en kanten. Daarop volgt een ingewikkeld « procédé » van het plooien en planeeren der dekens, die op een speciale manier rond den strozak dienen geschikt. De nieuwelingen worden daarin onderwezen en bijgestaan door hun oudere makkers. Vlug wassen, kamer uitvegen, muurkastjes schikken, enz... In een handomdraai wordt het alles klaargespeeld onder het strenge en waakzame oog der soldaten-bewakers. De aangeduide ploeg haalt de koffie en het brood naar de keuken. De gevangenen ontbijten : één vingerdikke snede van een Duits soldatenbrood, een tas hete koffie (lees : bruin-zwart vocht), een veegje margarine voor degenen die nog wat hebben overgehouden van hun tiendaags rantsoen, en klaar is kees. Diegenen die een pakje ontvingen kunnen er nog wat bijdoen... Op de binnenplaats gaat het fluitje. Uit iedere kamer komen de gevangenen buitengelopen. De looppas moet beginnen in de kamer zelf, en dient volgehouden tot op de plaats van opstelling in de rangen. Twee soldaten staan bij iedere deur, en slagen regenen op diegenen die niet vlug genoeg voorbijlopen. Dat noemen de nazis « diziplin ». Op de koer weet elke gevangene zijne plaats ; de ariërs links, de niet-ariërs of joden, rechts ; opstelling volgens grootte, op dubbelen rang die front maakt naar den uitgang van het fort. Van af dit ogenblik hebben de gevangenen rekening te houden met al de tuchtregels die in het Duitse leger gelden, en die van den mens een afgestompte automaat, een willoos mekanisme maken. De rijen moeten één rechte lijn, de voeten één strakke streep vormen. Bij het bevel « Richt euch ! » mag elke gevangene slechts de borstknopen van zijne medemakkers zien. Elke fout op deze regels wordt met stompen en slagen verbeterd. Naamafroeping, telling, geroep... volledige stilte ! De kommandant der SS maakt inspektie. Karwats in de hand, schepershond rond hem, een stenen gezicht, een schreeuwende mond als een bakhuis, harde, nietsgezegde ogen... het type van de nazi-beul zoals ze bij duizenden opgevoed werden in de kweekscholen van de SS-onmensen. | |||||||||
| |||||||||
Nogmaals naamafroeping, nogmaals telling. Wie is ziek ? Wie verlangt doktersbehandeling ? Niemand verroert. Dat hebben deze gevangenen gauw genoeg afgeleerd : ziek zijn is luiheid, en wordt gestraft op de vele kleine manieren waarover terreur en machtswellust beschikken. Inspektie der kledij : geen spatje mag op de kleren, geen vuiltje op de schoenen te bemerken zijn, al ontbreekt ook het allernoodzakelijkste om die dingen in orde te maken. Enkelen worden gestraft : speciaal toezicht bij de arbeid, wat betekent afjakkering tot het uiterste wat voor deze gevangenen een zeer zware dag beduidt. Een oorveeg links, en een klap rechts, de karwats kronkelt zenuwachtig in de vuist van de kommandant... «Ingerukt! March ! Aan het werk, spitsboeven ! » Schoppen, houwelen .hamers, breekijzers worden uitgedeeld. Terug in de rangen. « Voorwaarts, march ! » en de « kolonne » stapt in gesloten gelederen op naar de vernederende deprimerende arbeid. Langs de steile helling kruipen zij naar boven. Daar wachten de kruiwagens en draagberries. Het werk wordt verdeeld... de lange, zware en zinloze dagtaak van galeiboeven en slaven heeft een aanvang genomen. | |||||||||
| |||||||||
« Zugfuehrers » gewapend met zwepen of matrakken, gemaakt uit ineengewrongen elektriekdraden, waken er op dat het tempo geen enkel ogenblikje verslapt, en ongenadig ranselen zij op de ruggen van de « werkonwilligen ». Deze « zugfuehrers » zijn evengoed gevangenen als de anderen, en staan zelf gedurig bloot aan de hardhandige willekeur van SS-mannen en soldaten. Om hun baantje, dat hen meer eten opbrengt, en hun vrijstelt van het werk, te behouden, doen zij alles, maar dan ook alles, van verraad tot verklikking tot het afjakkeren en martelen van hun medegevangenen toe. Dat zijn de énige en werkelijke slachtoffers van de « nazi-kultur », want zij hebben hun moraal, hun eigenwaarde, hun fierheid, kortom alles verloren. Dat zijn de karakterlozen, de werkelijk zwakken. Zij zijn meer te beklagen dan te haten. Zij zijn de willoze werktuigen van de barbaren. Terwijl de kruiers als een kudde afgebeulde dieren opgejaagd worden met woord en zweep; terwijl de grondwerkers als razenden zand scheppen, hanteren anderen den zware voorhamer en het houweel om de gebetoneerde fortkoepels af te breken en te verwijderen. Hun taak is even zwaar en moeilijk als die der vorige. Anderen weer, brengen zware stenen weg in vierkante, logge draagbakken — berries —, die verderop door andere ploegen verbrijzeld en tot gruis en brokjes herleid worden. Zo nadert de middag met de twee telloortjes soep. Twee teiloortjes soep! Vijf uren onmenselijke arbeid op één boterham, en dan... twee armzalige telloortjes soep ! Dan rust, en dan terug in de rangen, naamafroeping, tellen, inspektie, slagen, stampen, werken... slagen... werken... altijd maar voort: geen eten... slagen... werken... «nazi-kultur!». Dat gaat zo de godganse dag door tot in de grauwe avondschemering. Niettegenstaande de lage temperatuur drijft het zweet langs de gegroefde gezichten der martelaren. Wankelend zwoegen ze aan deze verdoemenis die door deze beulen «arbeid» genoemd wordt. Automatisch, 'willoos als vee ploeteren ze voort, in zweet, bloed, slijk en stof. Diepe rimpels merken de voorhoofden, smartelijke lijnen groeven zich dieper rond den samengeperste mond. De gezichten vergrauwen en verkleinen naarmate de dag zijn einde nadert. Dof staren de ogen voor zich. Totaal leeg, af en uitgeput wachten zij op hun avondmaal : één snede brood, koffie die geen koffie is, een bed als een logge vierkante balk, grendels, deuren, tralies, vocht langs de wanden, rust die geen rust is, want allen dromen, en worden in hun dromen vervolgd. Vervolgingswaanzin ? Neen. « Nazi-kultur ». En boven deze eindeloze dagen, en even eindeloze nachten heerst de SS-man. Zijn ogen, zijn misdadig vernuft, spieden, raden en weten wat er bij de gevangenen omgaat, en laat hen geen rust, geen respijt. De SS. zwaait een knoet over het fort van Breendonk en hij waadt ,tot aan de knieën, door het bloed van duizenden martelaren. Hij is de pionier en drager van de « nazi-kultur ». | |||||||||
Een zwaar bewolkte, pikdonkere nacht omhult het fort, en de wijde eenzame wereld daarrond. Van uit de soldatenkwartieren klinkt verward gezang en getier tot in de gewelven door. Schijnbaar rusten de gevangenen uit in een diepeslaap na afmattende dagtaak. Schijnbaar..., doch de hier en daar stokkende ademhaling verraadt dat dit niet het geval is. Het klinkt absurd, doch het is goed hoorbaar dat zij luisteren naar de stilte, en dat hun aandacht gevangen gehouden wordt door het periodieke gebrul in de verte. En stilaan wordt de stille waakzaamheid voelbaar. Ook zij, die misschien eventjes de vergetelheid gezocht hadden in een lichte, zenuwachtige sluimer, ontwaken en spitsen de oren naar het verre gezang. Nochtans heerst nog immer de volmaakste stilte onder hen. Twee, drie gevangenen laten zich heel stil van hun strozak glijden, schieten hun broek aan, en kruipen terug onder de dekens. Nog anderen volgen dit voorbeeld. Het zijn de oudsten die hun voorzorgen nemen, en die zich zekere nachten herinneren. De zenuwen zijn tot het uiterste gespannen. Met vlagen dringt het dronkemanslawaai luider door onder 'de gewelven. Als een obsessie hangt de paniekstemming in de vochtige kelderlucht. | |||||||||
| |||||||||
Als wassen beelden, zo stil en zo bleek staan de gevangenen voor hun bed, in de houding. Enkelen hebben een broek aan, anderen slechts hun hemd waaronder de blote benen uitsteken, sommigen hebben een onderbroek aangeschoten. Met hoogrode koppen en stinkende alkoholadem imiteeren de beesten een inspektie. « Schweinhunde ! Verdamnter Dreck-sacken ! Laufen sollen sie... schnell, nach den Hof ! tempo ! » In razernij storten de beulen zich op de weerlozen. Zij worden buiten gestampt, geslagen en geschopt... | |||||||||
En zo gaat het maar door. De halfnaakte gevangenen zwoegen zwijgend de uitgeblafte bevelen uit. Rondom staan halfdronken kerels opgesteld met gevelde geweren op de ongelukkigen gericht. Eén enkele vingerbeweging kan hier de dood, de moord doen losbreken op een hoop weerloze gevangenen. Eén van hen wordt door de barbaren uit de rangen gehaald, en met enkelen beginnen ze de ongelukkige in een donkeren hoek te bewerken. Zijn gehuil en zijn geroep doet het bloed in de aderen stollen bij de anderen. Nu wordt de mishandeling algemeen. De slagen vallen dicht als hagel op de gekromde schouders. Stokken en latten komen als getoverd te voorschijn. De dronkemanswoede der beulen stijgt tot hysterische razernij ! Dat is hun pleziertje. De bewakers van het fort, tot het uiterste verveeld door de dagenlange afzondering met de buitenwereld moeten toch ook eens hun verzetje hebben ! Zo ver staan deze kultuur-germanen reeds op de weg van de « Nieuwe Orde ». Deze vreselijke nachtparade duurt ongeveer een uur. Twee martelaren zullen deze helse obsessie niet overleven... een derde wordt voor de drievierde vermoord, in de kamer geworpen. In het duister verbinden de gevangenen onderling hun kneuzingen en verwondingen..., in de verte slaat het twee uur op een kerktoren... Als de eerste schemeringen doorbreken vindt het bleekgrauwe licht slechts uitgeputte, zwaar mishandelde mensen. Ergens liggen twee stille gedaanten die starend ten hemel blikken, met verbrijzelde, stukgeslagen schedels, door Duitse geweerkolven. Een stervende is bij hoogdringendheid naar de infirmerie gebracht. Om zes uur : « Aufstehen ! Arbeiten ! » De grote tredmolen van onmenselijk lijden herbegint! Bij de morgeninspektie ontbreken drie mannen. De dienstdoende onderofficier rapporteert aan de kommandant: «Zwei Manner gestorben ! Ein Mann ins krankenrevier ! » Daar de zwaargekwetste een Jood is, en de kommandant een «jodenvreter » moet de zieke gehaald worden. Strompelend komt de ongelukkige zich in de gelederen opstellen. Zijn hoofd is gans ingezwachteld in een bloederige tulband. Zijn gelaat is grauwbleek, een dodengezicht. Hij stelt zich in de houding... duizelt, zwijmelt en zakt dan langzaam ineen. De kommandant schiet toe en trekt de vallende bij de borst terug omhoog, en buldert hem de heftigste bedreigingen toe. De stervende is echter reeds ver weg... buiten de greep van het monster. Met de reutel in de keel hangt hij in de vuist van het beest, met de knieën op de grond. De kommandant smakt het lijk tegen de stenen en schopt het in de zijde. De dode ogen staren strak naar de beul... De andere gevangenen verstijven in de doodse stilte, terwijl hun haren op het hoofd rechtkruipen bij dit vreselijk toneel. Zelfs een paar soldaten keren eventjes het hoofd opzij. Dat is deze week de vijfde marteldood, en het is slechts donderdag... In de boekhouding van het fort heet dat : neergeschoten bij een poging tot vluchten, en daarom dragen de doodgemartelde lijken steeds de sporen van kogels. Later op de dag, onder het werk wordt er onder de gevangenen gefluisterd. Zij spreken elkander moed in. Hier en daar wordt er een betrapt en op rapport geplaatst door de dienstdoende schildwachten. Er zal wat op zitten vandaag, dat hangt in de lucht. Er heerst zenuwachtige ongerustheid onder de galeislaven De kommandant speurt als een losgelaten bloedhond overal rond. Hij schijnt zich te vermenigvuldigen. In alle hoeken en kanten waar gevangenen arbeiden duikt hij onverwachts op. Zijn geschreeuw en gebulder davert over de dodenvesting. De geïnterneerden voelen de geladen atmosfeer. De «Zugfuehrers» sporen de gevangenen voortdurend aan onder het spiedend oog van de bewakers. De matrakken en zwepen striemen over de gekromde ruggen. De afjakkering wordt tot het uiterste gedreven. Een gevangene die bewusteloos ineenzakt, krijgt doodgewoon een volle emmer ijskoud water over het lichaam, en, wanneer hij terug bijkomt moet hij terug in de ongenadige tredmolen. De schildwachten dreigen gedurig met het woord « Bunker », en de ongelukkigen reageren hierop nog sneller dan onder de slagen van de Zugfuehers. De « Bunker » ! Dat woord is de zenuwslopende obsessie, de magische kracht van het « vreselijke ». De « Bunker » dat is de diepste hellekrocht uit het binnenste der aarde. Uit de Bunker komt men nog alleen terug als een uitgeteerd wrak, zooals die Pool daar, en die kommunist ginder, met grijze haren, vel over het been, en het lijf vol etterende wonden. | |||||||||
| |||||||||
De Bunker, dat is het vreselijke uiteinde in deze hel van verschrikking. De Bunker, dat is de geraffineerde systematische marteling in het levende graf. Dat woord wordt hier niet uit gesproken zonder dat een kille huivering over de ruggegraat loopt. Dat woord alleen verwoest meer energie dan de marteling zelf. Er wordt deze laatste dagen veel gedreigd met dat woord ; enkele kameraden, kommunisten zijn over enkele dagen uit het gemeenschappelijke leven verdwenen. Er wordt naar « terroristen » gezocht, en de kommunisten die de laatste dagen binnengebacht werden, moeten daar meer over weten. Daarom moeten zij de « Bunker » in. Misschien keren zij niet meer daaruit terug ! Loodzware stemming drukt zijn domper over de gevangenen van het fort. De helse nacht is gevolgd van een helse dag, en het woord « Bunker » vernietigt het laatste greintje optimisme bij de ongelukkigen van het fort van Breendonk. | |||||||||
Het fluitsignaal snerpt over het fort. De schildwachten herhalen de roep van de kommandant : « Feierabend ! Antreten ! » De afgebeulde gevangenen lozen een diepe zucht van verademing, 't Is middag, en de twee telloren soep zijn dichtbij. Even flitst een kleurloze glimlach over de uitgemergelde gezichten. Vlug spoeden ze zich naar de verzamelplaats. Gauw de slijkerige schoenen onder de waterkraan afgespoeld, de kledingstukken even afgeklopt, knopen dicht, in de rangen. Twee, drie slenteren onopvallend langs den achterkant van de varkenshokken en gappen in de gauwte een handvol van de vieze brij, uit de troggen, en terwijl twee van hen het gore goedje in de zakken stoppen, duwt de derde het varkensvoedsel gulzig in zijn mond. Hij wordt betrapt door een der wachters die hem de papperige vuiligheid over het gezicht uiteenstrijkt, en hem met trappen in de lenden in de rang jaagt. Andere onopvallende kandidaten maken zich gauw uit de voeten. De dicht aaneengesloten rangen staan lijnrecht opgesteld. Tellen... nog eens tellen : alleman aanwezig. De schildwachten fluisteren ondereen ; de onderofficier geeft nog niet het sein tot inrukken. Er schijnt iets te haperen ; onrust verspreidt zich onder de geïnterneerden. De lege magen, de afgewerkte lijven roepen dringend om voedsel... twee telloortjes soep : 't is weinig, veel te weinig, maar... 't is altijd iets ! Waarom wordt er getreuzeld ? Er hangt onweer boven de vermoeide hoofden.Opeens staat de kommandant voor de rangen. Zijn hard gezicht staat nog geslotener dan anders. De gevangenen begrijpen : er staat hen nog iets te wachten, en 't stinkt naar smeerlapperij. Hij spreekt. Kortblaffend, nijdig, soms bulderend met venijnig doggengezicht, soms scherp en snijdend als geslepen staal. Hij brengt de gevangenen het dodelijk berekend bericht dat voorlopig geen pakjes meer zullen aangenomen worden voor de geïnterneerden. De reden : bij nazicht, werden briefjes gevonden in doorgesneden broden, geld in een konfituurpotje, tabak in den dubbelen bodem van een blikken doos, enz..., enz... Hij noemt de titularissen van de gefraudeerde paketten en beveelt hen, tegen den muur te gaan staan. Als automaten springen de ongelukkigen on de aangewezen plaats : vier gebroken, afgejakkerde figuren, met dode gezichten lijnen zich tegen den grauwen granietmuur. Het zondenregister wordt verder afgewerkt : de kommandant weet uit goede bron zo zegt hij, dat twaalf gevangenen gerookt hebben, t.t.z., dat twaalf mannen elk een trekje gedaan hebben aan een stompje sigaret. Hij weet de namen van de schuldigen, en toont een briefje waar enkele regels op gekrabbeld staan. De gevangenen staan doodstil en zwijgend. Zij weten dat het waarheid is wat de kommandant zegt; zij weten de namen... en zwijgen. De dwingeland beveelt aan de schuldigen zich vrijwillig aan te geven, en uit de rangen te stappen. Dreigende stilte hangt zwaar over de onbeweeglijke rangen. De ademhaling is hoorbaar. In de verte blaft een hond. Drie gevangenen doen een aarzelenden stap voorwaarts. Met een kort gebaar worden ze naar de muur verwezen, bij de vier eersten.«Waar blijven de anderen ?» blaft het beest. De atmosfeer staat op springen. Nu is de stilte hoorbaar. Weer twee slachtoffers kunnen hun zenuwen geen baas en vergroten de hoop bij de muur. De wrede blikken van de kommandant speuren in de spierwitte gezichten vóór hem. Afgemeten stapt hij de roerloze rijen af ; strak staren zijn harde ogen in de ogen van de gevangenen. « Voor de allerlaatste maal, wie heeft er nog meer gerookt ? Zegt het nu, want seffens is het te laat, ik heb de namen toch op dit papier ! » Doch niemand roert zich meer. Nu komt zijne razernij te boven. Zijn trukje werkt niet meer. Dof klinkt zijne gehandschoende vuist links en rechts op de gezichten. Zo raast hij langs de rijen heen en weer onder het uiten van de vreselijkste godslasteringen en bedreigingen.Bulderend wendt hij zich tot den dienstdoende onderofficier, en eist van hem de namen van drie mannen die onvoldoende gearbeid hebben. De schildwachten worden er bij gehaald. De zaak is gauw beklonken. Drie andere namen worden uitgebruld en drie andere ongelukkigen gaan tegen de muur. De kommandant kan gerust zijn ; hij eiste twaalf slachtoffers, hij heeft ze, en hun leven, hun wel en wee, rust in zijn genadeloze hand. Het sein tot inrukken weerklinkt. De uitgehongerden marcheren... naar de twee telloortjes soep. Twee martelaren blijven eenzaam, doodsbleek en zwijgend achter op de lege koer, alleen met de nazi-beulen. Twaalf zware houwelen worden uitgedeeld. De gestraften worden, met de rug naar de muur, in militaire houding opgesteld, het houweel met gestrekte armen voor zich houdend : de moordende gymnastiekles neemt een aanvang : «Knieën buigen... terug recht... buigen... recht... langzaam ! » « Op de tippen van de tenen... hielen tegeneen... buigen... recht... buigen... » En immer het houweel horizontaal voor de borst, met gestrekte armen en lege maag. «Buigen... recht.. buigen... langzaam... recht buigen.» In normale omstandigheden zou dit spelletje een buitengewone energie vergen van weldoorvoede mensen, voor een tijdspanne van slechts tien minuten ; hier loopt deze helse turnles over twee oneindige uren. De gevangenen doen onmogelijke pogingen om toch maar het houweel met gestrekte armen voor zich te houden. Het lukt hun niet. Stekende pijnscheuten krampen in de beenballen en de schouders. Het werktuig weegt als lood. De armen zakken al lager en lager. Hierop hebben de onmensen gewacht. Lange wilgentakjes zwiepen door de lucht en ranselen op de witte knokkels van de handen, die krampachtig het zware houweel torsen. Als geëlectriseerd vliegen de armen terug op borsthoogte. Niet voor lang echter. De menselijke wilskracht heeft zijn grenzen. De zweepjes trekken bloedrode striemen over de bleke handen. «Buigen... langzaam... recht... buigen...». De marteling gaat voort. Een Jood uit de rij bezwijkt het eerst. Met gestrekte armen voor zich stort hij als een blok voorover, met het hoofd tegen de stenen. Het houweel klettert tegen de grond, terwijl de handen zich nog steeds krampachtig rond den houten steel klemmen. De beulen stampen den bewusteloze met de zware laarzen in rug en zijden... sleeen hem, bij den kraag, over den grond... wat verder, gieten een emmer water over hem heen, en laten hem liggen : een eenzame, levenloze lompengestalte in een plas water... De tuchtiging gaat voort: «Buigen... recht... buigen... immer langzaam...» Een andere begeeft, en laat zich schuin tegen den muur wegzakken ; de wilgentakjes trekken hem rode strepen in 't gezicht ; zijn ogen vallen langzaam toe. Weer een emmer water... wegslepen. Voort gaat de marteling. Van twaalf tot twee. | |||||||||
| |||||||||
Op de 'koer gaat het vreselijke spel zijn gang. Nog drie houden het vol ; maar ze zijn onkennelijk. Een der wachters heeft zich voorzien van een dun stalen staafje, een Belgische geweerkuiser, en ranselt daarmee ongenadig Op de drie laatste helden. De anderen liggen wat verder tegen de muur, en, al zijn ze terug tot bewustzijn gekomen, liggen ze daar totaal leeg en wezenloos, gevoelloos zelfs en turen ze peinzend voor zich. Het toneel verandert, een nieuwe akt begint. Rugzakken, gevuld met stenen, worden aangesleept door de beulen, en het tweede nummer van het sinistere programma begint. De twaalf ongelukkigen worden bijeen gedreven. Elk van hen krijgt een zak stenen op den rug gegespt. Marcheren in gelid: links, rechts... links, rechts... looppas... laten vallen. .. over de grond kruipen terug recht... lopen... berg op... berg af... Dat gaat zo door, onverbiddelijk, nauwgezet als het afwerken van een hels programma, uitgedacht door de kranke hersens van hysterische sadisten. Twee uur. Het drama loopt ten einde. Verzameling voor alle gevangenen. Het galeiboevenwerk herneemt tot laat in den avond. Twaalf gemartelde, totaal gebroken mannen, twaalf menselijke wrakken sleepen zich naar de zinloze arbeid, naar het mensenonterend gezwoeg... De dood schijnt hun een welkome uitkomst uit deze naamloze ellende... | |||||||||
Vandaag is het Zondag, en, zoals aangekondigd, zal het een werkelijke Zondag worden, t.t.z.: er wordt gebaad ! Natuurlijk begint deze dag met het gewone gebulder en gedonderjaag en met hetzelfde « één vingerdikke snede » morgenmenu en de eenzame tas « koffie » van elken gewonen werkdag. Het appèl op de koer is niet minder brutaal, en de bewakers houden er noch een speciaal zondagsgezicht, noch een speciale zondagsbehandeling op na. Het gebruikelijk rantsoen scheldnamen, en slagen wordt uitgedeeld en geïnkasseerd in dezelfde verhouding als op 't is eender welke andere dag. Na het appèl echter wordt er overgegaan tot het ruilen van het vuile tegen het gewassen ondergoed, al zou de naam « vodden » beter passen bij deze artikels. Deze omwisseling nochtans, is de onfeilbare voorbode van de luxe van het aanstaande bad. In militaire orde en per kamer marcheren de gevangenen zwijgend, toch in feestelijke stemming naar de « badkamer» met het « schone ondergoed » onder de arm. Een kwart uurs is het uitgemeten tijdrantsoen voor tweeëendertig mensen van één kamer die heden de weelde van een stortbad mogen genieten.In éen ommezien staan ze gans naakt onder de sproeier, en, o wat een feest : het water is bovendien nog lauw-warm ! Met zuchten van welbehagen en diep genot laten de ongelukkigen deze warme weldaad over zich heenvloeien. Een toevallig toeschouwer, een dokter b.v., zou diep ontsteld en innig geroerd zijn bij de aanblik van deze graatmagere, met kneuzingen en wonden overdekte lichamen. Eén enkele oogopslag zou hier volstaan om een genadeloos oordeel te vellen over de gebruikte praktijken en stelselmatige ondervoeding in deze duivelsvesting. Armzalig, maar innig roerend is de aanblik van deze levende geraamten, van deze gescheurde en gekastijde mensenlijven. Ginds staat er een waaraan géén onsje vlees te ontdekken valt, alleen het hoofd en de benen zijn angstaanjagend dik en gezwollen. Een andere schijnt wel aaneengeplakt te zijn met ontelbare stukken hechtpleister, die hij één voor één, met pijnlijk vertrokken gelaat tracht af te weken onder het warme water, en, naarmate hij daar in gelukt, vertoont zijn gemarteld lichaam bloedrode, openliggende wonden en wondjes. | |||||||||
| |||||||||
Wat verder staat er een die zichzelf niet aanraken durft om zich te wassen, en hij laat doodgewoon het water over zich heen stroomen. Zijn lichaam is afzichtelijk en letterlijk bedekt met etterende zweren, die vuurrode knobbels op zijn vel trekken. Daarnaast wast er zich een wiens buik ontzettende afmetingen heeft aangenomen: een ontvleesd lichaam met een onderlijf als een opgeblazen voetbal. Blauwe plekken, kneuzingen, schrammen, striemen, wonden, zweren, zijn de uiterlijke getuigenissen van de nazi-methoden, terwijl waterzucht, dyphterie, tuberculose, anemie, voortspruitend uit het uithongeringssysteem en de ongenadige slavenarbeid de wraakroepende gerechtigheid over deze onmenselijke praktijken oproepen. Hartverscheurend is de aanblik van deze menselijke wrakken, en groots tevens. Zij zijn de immer levende en vurigste aanklacht tegen een middeleeuws regime van fascisme en geweld, van terreur en rechtsverkrachting dat zijns gelijke niet vindt in de geschiedenis. Zij zijn de stille helden, de idealistische martelaren en onvergeten getuigen van de demokratise vrijheidsgeest die hen torenhoog doet uitsteken boven hunn armzalige beulen en domme dienstknechten van het « hernnvolk » dat sadisme en machtswellust laat botvieren om andere, vrijheidslievende volkeren te terroriseren en, zo mogelijk, te vernietigen. | |||||||||
| |||||||||
Intussen is de verpozing afgelopen. Het propere ondergoed wordt aangetrokken, en stilzwijgend marcheren de geïnterneerden terug naar de gewelven. Nu begint het eigenlijke zondagswerk : de militaire oefeningen wat voor velen een nog zwaardere en vermoeiender, een nog pijnlijkere en vernederender inspanning betekent dan de gewone dagelijkse slavenarbeid. Deze oefeningen zijn er op gericht om van de mens nog slechts een willoos sujet en een stipt gehoorzamend automaat te maken. Een Breendonker gevangene begrijpt beter dan wie ook waarom de Duitse soldaten zulke mekanische, disciplinaire hansworsten-gehoorzaamheid bezitten, en waarom zij elk bevel, hoe absurd ook, onmiddellijk uitvoeren, zonder er bij te denken, zonder de minste geestelijke inspanning hunnentwege ; de führer denkt, handelt en werkt immers voor hen ; zij hebben slechts blindelings zijn bevelen uit te oefenen bij monde van zijn vertegenwoordigers. Een gevangene beweerde eens : « In Breendonk wordt iemand, die niets van de Duitse taal verstaat, en nog nooit soldaat heeft geweest, in één dag omgeschoold van de verburgerlijkste burger tot een voorbeeld van militaire tucht en willoze gehoorzaamheid die hem tot een perfecte Duitse soldaat zouden stempelen. Helaas, dit is maar al te waar, en velen dragen nog de lidtekens van deze « methode ». Daar marcheren de gevangenen dan, rechtop, stramme houding : robotten. De bevelen worden hun letterlijk in het aangezicht geslingerd, en wee degene die één stap mist, of één verkeerde beweging maakt : de straf volgt onmiddellijk in de enigen vorm die in Breendonk gangbaar is : « schlagen ». Deze zondagoefening duurt soms uren aan één stuk, onafgebroken voort : marcheren, lopen, draaien, keren, twee aan twee, vier aan vier, ruststand, houding, hoofd links, hoofd rechts, mutsen af, mutsen op, paradepas, defilé voor den luitenant der SS., enz., enz... De luitenant is vandaag niet tevreden. Of het nu te wijten is aan een slechte nacht in de armen van de een of andere lichtekooi, of aan zijn natuurlijke wreedheid, zeker is het in alle geval dat de gevangenen nog een zware dobber zullen door te maken hebben alvorens zij deze zinneloze oefening afgewerkt hebben. Het marcheren wordt tot in het oneindige getrokken. Het is beginnen te regenen : de sukkelaars worden kletsnat. Rusteloos worden ze heen en weer gejaagd in de helse kringloop der stomme bevelen. Afgestompt, hijgend en zwetend, dampend van de vochtigheid, zwijgend, marcheren ze maar immer door. Zij moeten zich op de grond laten vallen op de plaats zelf waar het kommando weerklinkt, in de plassen, in de modder. Kruipen op de ellebogen. De weldaad van het bad is weggewist bij het uitbrullen van één enkel bevel. | |||||||||
De gevangenen kruipen als reusachtige hagedissen door het slijk. Voort moeten zij, sneller, de helling op, de helling af met het hoofd vooruit ; ze wroeten tot over de oren door het slijk dat tot op hun lichaam doordringt, tot in de open wonden... ; de ademhalingen gaan hortend en stotend ; de ongelukkigen zijn totaal af. Grimmige wachters, slecht geluimd omdat zij ook nat worden in de regen, lopen tussen de kruipende gestalten door en drijven hun tot de uiterste grens van het menselijke vermogen. De beulen trappen hun op de handen en de benen, op het lijf; het regent stompen en stampen ; één wordt er met het hoofd diep in de modder getrapt... Rond één uur 's middags is de slijkparade afgelopen. Na de soep kunnen de gevangenen verpozen. Doch het is hun ten strengste verboden zich op de strozak uit te strekken ; dat mag alleen gebeuren op kommando (alles gaat hier op kommando), 's avonds na acht uur. Rond de tafels geschaard spelen sommigen kaart ; anderen strekken zich languit op de vloer en zoeken verpozing en vergetelheid in een zenuwachtige sluimer ; weer anderen scheren zich, terwijl een ander deel ondereen fluistert en mompelt, hardop mag er in de kamers niet gepraat worden ; enkelen trekken zich afgezonderd en eenzaam in zichzef terug, zich concentrerend als roerloze Boeddah's, ofwel met zelfmoordplannen spelend... De Joodse dokter, uit Wenen, eveneens gevangene, doet zijn ronde in de kamers om de zieken en gekwetsten te vermaken en te verzorgen. Gans zijn apotheek beslaat nog niet genoeg om de inhoud van een sigarenkastje te vullen. Met wanhopige stem, want hij is een werkelijke geneesheer, verklaart hij de ontoereikendheid van zijn hulpmiddelen. Hij brengt nochtans enige verzachting voor de zwaarst getroffenen. Hij moet hen weigeren op te nemen in de infirmerie omdat deze vol ligt. Vele gevangenen danken deze rechtzinnige intellectueel het leven. Aspirine, jodium en vaseline zijn de povere hulpmiddelen waarmee deze man soms wonderen verricht. Omdat het opgehouden heeft te regenen mogen de opgeslotenen voor één uurtje op de koer wandelen en tegen elkander spreken. | |||||||||
| |||||||||
Ook de gevangen genomen weerstanders tonen zich sterk in deze hel. Een Frans priester, een jonge Jezuïet, vertelt hoe de luitenant hem op de brutaalste manier afgewezen heeft op zijn aanvraag een mis te mogen organiseren voor de gevangenen. Ook hij is een der moedigen en draagt zijn lot met vastbesloten gelatenheid. De zwaksten zijn de enkele smokkelaartjes die ook hier vertegenwoordigd zijn, en regelmatig dikke pakken van huis ontvangen. Na enkele weken worden dezen gewoonlijk vrijgelaten. Er wordt veel gepraat over de oorlogsgebeurtenissen. De laatste nieuwsjes worden overgenomen van de laatst binnengebrachte gevangenen. Enkelen klampen zich vast aan de nabije Duitse nederlaag. De realisten echter voorspellen een langdurige oorlog, en een langdurige gevangenschap, terwijl sommigen zich verwarmen aan het zonnetje van optimistische illusies. Een kommunist uit het Antwerpse vertelt van zijn aanhouding, zijn aankomst als eerste, eenzame gevangene op het fort, zijn opsluiting in het cachot of de geheimzinnige « Bunker » en de « ondervragingen » waarvan hij het lijdend voorwerp was. | |||||||||
Een joodse huisvader onderhoudt zich met zijn drie zonen... Eensklaps verstommen de gesprekken, en allen keren zich nieuwsgierig naar den ingang van het zijgewelf. Twee gestalten worden, door een wachter begeleidt, naar een afgezonderd gedeelte van de koer gebracht. Beiden zijn geboeid, beiden sleepen een zware bol, aan het linkerbeen geketend, met zich voort. De ene draagt een puntvormige kap over het hoofd, waarin twee gaten het zicht vrijlaten. De andere is een lange jongeling, en alhoewel het lijden zijn diepe sporen op zijn gelaat vertoont, draagt hij het hoofd fier rechtop. Zijn makker schijnt ouder, en de kap met de twee gaten doet onmiddellijk denken aan de « man met het ijzeren masker » of aan de « dertien geheimzinnige » of aan de « ku-klux-klan ». Wat verbergt deze kap ? | |||||||||
Een gemarteld, mishandeld gelaat ? of de fysionomie van een heel vooraanstaand persoon ? of de sporen van een onmenselijke marteling ? Niemand kan op deze vragen antwoorden. Het is ten strengste verboden in de nabijheid van deze twee rampzaligen te komen. Zij mogen nu de ijzeren bol in hun handen meedragen, de ketting is juist lang genoeg. | |||||||||
| |||||||||
Als twee hoofdfiguren uit een vreselijke nachtmerrie, wandelen, of beter, wankelen deze twee martelaren in hun hoekje heen en weer. Het fluitsignaal snerpt over de koer. De mutsen vliegen af. In de houding staat iedereen doodstil, het gelaat gekeerd naar de kant waar de klank vandaan kwam. De namiddagpoos is voorbij. De gevangenen stellen zich op voor het appèl, marcheren naar hun verblijven. Alleen de twee kettinggangers blijven eenzaam op de koer achter. Twee ellendige, ondergrondse bewoners van den «Bunker». Zo eindigt ook deze zondag, die, naast een paar kleine ontspanningen, toch geen verlichting brengt in het leven van deze hel. Breendonk kent geen genade, en elke dag heeft hier zijn speciale betekenis wat betreft de veelvuldigheid in de methoden om weerloze, onschuldige mensen te doen lijden, intensief, zonder einde... | |||||||||
Onder de gevangenen is er één die min of meer gescheiden van de anderen zijn dagtaak verricht. Zijn twee handen zijn onderling verbonden door een halve meter lange ketting, die met sluitstukken om de polsen bevestigd is. Niettegenstaande het de geïnterneerden ten strengste verboden is tegen elkander te spreken onder het werk, wordt er toch middel gevonden om onderling te corresponderen, hetzij door gebaren en mimiek, hetzij door gefluister of oogentaal. Zo komen zij dan toch te weten dat de geboeide terug gesnapt werd bij een poging tot ontvluchten, dat hij een paar weken gans afgezonderd in één der cachotten heeft doorgebracht, waar hij voor het ogenblik nog verblijft, en thans voor het eerst terug buiten komt om te arbeiden. De arme kerel is deerlijk gehavend. Alhoewel slechts twintig jaar oud, heeft zijn lange gestalte zich gebogen als die van een grijsaard. Hij beweegt zich langzaam en beverig, slinks en schuw als een kind dat tracht de dingen rond zich te begrijpen. Twee koortsig schitterende ogen diep weggezonken in de zwarte oogholten. Blauw-geel-groene vlekken in het aangezicht en een brede plaaster in 't midden van de kaalgeschoren schedel laten zijn lijdensweg veronderstellen. Er wordt gefluisterd dat hij zodanig met de « gummi » achter de oren geslagen is, dat hij er waanzinnig van geworden is. Meermalen verliest hij het bewustzijn onder den slopende arbeid, maar niettemin wordt hij verplicht telkenmale het werk te hervatten. De beulen kennen geen genade : « immer arbeiten ! ». Vóór de ogen van al dezen wordt hij opgesteld en, omdat hij door de knieën zakt, vastgehouden door twee soldaten. Het spektakel is hartverscheurend : speeksel en bloed kwijlt hem uit den tandeloze mond en slijmt over zijn kin en zijn kleren ; de ogen zijn hem zo goed als gans dicht geslagen ; een halve kant van zijn aangezicht schijnt wel vermorzeld onder de hiel van een met ijzer beslagen laars, wat dan ook het geval is. Zijne kleren zitten letterlijk onder het bloed. Hij is afzichtelijk zoals hij daar tussen de twee schildwachten hangt. Met wreed snijdende stem buldert de kommandant tegen de in 't gelid geschaarde geïnterneerden : « Deze hond heeft heden morgen getracht het pistool van de dienstdoende onderofficier, die hem kwam uitluchten, af te nemen ; deze schurk heeft een Duitse onderofficier laf felijk aangevallen en gepoogd hem te ontwapenen ; dat is openlijke rebellie en poging tot moord dat met de dood gestraft wordt, doch eerst een afstraffing verdient als voorbeeld voor u allen ! » De kommandant richt zich andermaal tot de, als uit graniet gehouwen rangen : « Degenen onder U die misschien lust mochten voelen hetzelfde te proberen, kunnen zich nu een idee vormen over hetgene hun te wachten staat, voor nog één zulke poging laat ik in 't vervolg het ganse fort afslachten ! Begrepen ? » Deze tragedie is echter nog niet afgelopen : de gevangenen zijn verplicht een vol geslagen uur, onbeweeglijk in de houding te blijven staan, met, vlak onder hun ogen het eenzame hoopje gemarteld vlees, dat ééns een levenslustige, Een jonge kerel was... | |||||||||
| |||||||||
Met meelijdende ogen strelen de blikken van de kameraden de diep rampzalige ellende van hun medemakker, daar, tegen de muur. Hun hart gaat naar hem uit, doch helaas, niets of niets kunnen zij doen om zijn onnoemelijk lijden te verzachten. | |||||||||
De Duitse SS-mannen in het fort van Breendonk houden er een speciale methode op na om de ellende en miserie van de ene gevangene uit te spelen tegen de nood en het lijden van de andere. Hiertoe zijn alle middelen goed, en meesterlijk beheersen zij de kunst een beroep te doen op de laagste instincten en verdorvenheid van sommige, natuurlijk sociale elementen, die ook hier te vinden zijn, zoals trouwens overa1 elders in de maatschappij. Een gevangene, kleine smokkelaar, wordt na enkele weken gelost. Natuurlijk heeft hij een hele boel mondelinge boodschappen en berichten over te maken vanwege zijn achterblijvende kameraden, aan hun familie of verwanten, die over 't algemeen nog niet eens weten dat hun vader, broeder, zoon of kameraad in Breendonk opgesloten zijn. | |||||||||
| |||||||||
Dit smokkelaartje nu, maakt van zijn vrijheid, en van de hem toevertrouwde adressen gebruik om zich bij de familieleden der meestbegoede geïnterneerden in te dringen, en misbruikt zijne bevoegdheid en kennis aangaande Breendonk ten eigen bate. Op zijne gezegden, als zou hij het middel kennen om eetwaren en geld door te smokkelen voor de gevangenen, weet hij hele pakken eetwaren en belangrijke sommen geld los te maken bij de goedgelovige moeders, dochters, echtgenoten en zusters zijner oud-kameraden. Maar al te graag vertrouwen deze bezorgde vrouwen hem, tot zelfs hun eigen mondvoorraad toe om toch maar enigszins het harde lot van hun teergeliefden te verzachten. De aldus afgetruggelde waren en gelden worden door dit weinig verkwikkelijk heerschap besteed om zich te verzadigen, en te fuiven op de rug van zijn ex-kameraden van Breendonk.Hoe, of op welke wijze de bedrogen gevangenen achter dit schandaal geraken is moeilijk te bepalen, maar een feit is het dat, niettegenstaande de hermetische afzondering van het fort, zij nochtans lucht van de zaak krijgen. Het gerucht loopt rond ; er wordt over gefluisterd en gemord ; bijzonder de rechtstreekse slachtoffers roeren zich. De zaak komt ter ore van de overheid op het fort... Dan ontkiemt een hels plan in het brein van de luitenant. Hij ziet hier het middel om tweedracht, haat en wraakzucht te zaaien in de rangen der geïnterneerden, en dusdoende de schoonste solidariteitsgevoelens te vernietigen en zijn stelsel van verklikking en verraad uit te breiden in de schoot van de gevangenensamenhorigheid zelf. « Ik ben te weten gekomen dat een van uw vrijgekomen kameraden zich vermeten heeft, geld en eetwaren af te truggelen bij de families van sommigen onder u. Ik keur deze handelwijze ten strengste af, en heb beslist dat deze kerel daarvoor gestraft zal worden. Zijn straf zal hij door u zelf ontvangen. Morgen zal hij terug aangehouden en naar hier teruggebracht worden ; gij moogt met hem doen wat ge wilt, en hem de afstraffing toedienen die gij zelf verkiest ! Begrepen ? Ingerukt march ! » | |||||||||
| |||||||||
Op de avond van de derde dag, na de arbeid, wordt de aankomst van den ongelukkige gesignaleerd : rumoer in de gangen... geluid van slagen en geschreeuw... de deur van een der kamers wordt opengeworpen... Als een opgejaagd dier klampt de sukkelaar zich aan weerskanten van de deurpost vast : vóór hem schemeren de donkere onheilspellende gezichten van de gevangenen, achter hem de grijs geuniformeerde jagers die hem de kamer indrijven. Hij weet wat hem te wachten staat van zijne medegevangenen : zij zullen hem vaneen scheuren... levend villen... vermoorden misschien?... Een onmetelijke angst weerspiegelt zich in de wilde, wijdgeopende ogen, de onvergetelijke blik van de mens, een deugniet wel, maar tóch een mens, in uiterste nood. Met opgeheven armen tuimelt hij de kamer binnen, terwijl achter hem de deur terug in het slot valt. Als een troepje wolven storten zich een tiental gevangenen op de ongelukkige. In razernij slaan en schoppen ze hem ,Als een verward kluwen rollen ze met hem tussen en onder de bedden ; de een duwt de andere weg om toch maar een kans te krijgen het slachtoffer te raken, 't is eender waar... huilend vechten zij om de voorrang. In repen worden hem de kleren van het lijf gescheurd ; bloed springt te voorschijn ; klissen haar worden hem uit den schedel getrokken ; de slagen regenen hem overal op het lijf, nagels ploegen bloedige voren in zijn gezicht... | |||||||||
| |||||||||
Rillend en doodsbleek zijn zij de zwijgende getuigen van deze bloedige vergelding. Buiten staan de SS-mannen, soldaten en wachten samengetroept vóór de twee openstaande vensters van de kamer waarin het drama zich afspeelt. Op hun verbeeste gezichten tekent zich het diepe genot af dat zij smaken bij deze lynchpartij. Zij sparen hun aanmoedigingen niet en trachten deze losgebroken hel met opzweepende kreten tot het uiterste te drijven. Als duivelse saters met grijnzende tronies verpersoonlijken zij het totaal aan sadisme, hysterische razernij en bloedpesterij die het nationaal-socialisme hun als geestelijken inboedel meeegegeven heeft. De laffe hyena's likkebaarden... Intussen is het geweld geluwd, De ongelukkige ligt buiten kennis, overdekt met bloed en spuwsel, op de grond. De gemoederen komen tot bedaren. Het helse vuur heeft uitgeraasd. Sommigen onder de kastijders komen tot het bewustzijn van de vernederende daad waarvan ze tegelijkertijd de uitvoerders en de slachtoffers zijn : anderen geven het op omdat hun prooi stil geworden is, en zij te vermoeid zijn om voort te doen. De verdere avond verloopt in diepe neerslachtigheid, tot eindelijk de nachtrust zijn donkere vleugels over het fort uitvlerkt... Nochtans, rond middernacht krijgt dit drama nog een staartje. In het nachtelijk duister sleuren drie onverzadigden, op aanstoken van de nachtwacht, de kreunende gevangene van zijn strozak en dienen hem, met de electriekdradenmatrak een geseling toe op het naakte lichaam. Het gehuil en hulpgeroep van den ongelukkige scheurt door de kamer... De andere gevangenen ontwaken verschrikt... Nu is het nochtans genoeg geweest. Krachtdadig stellen ze een einde aan de marteling en de drie haatdragers zijn verplicht hun prooi met vrede te laten. Buiten grinnikt de nachtwacht wellustig bij het pijnlijk gejammer van de gepijnigde... | |||||||||
| |||||||||
's Anderendaags toont de luitenant zich opeens heel medelijdend met het slachtoffer. Een speciale verzorging in de infirmerie valt hem ten deel ; speciale rantsoenen, uit de pakjes van de andere gevangenen gestolen, worden hem toebedeeld... De luitenant gaat heel minzaam met hem om. Na enkele dagen wordt het raadsel opgelost : de gestrafte schelm, vol haat tegenover zijn medegevangenen nu, is een willoos werktuig in de handen van het nazibeest. Vol ijver ontpopt hij zich als verklikker van al hetgene er omgaat onder zijn lotgenooten. De luitenant heeft zijn doel bereikt. In de een hand houdt hij het lekkere beetje, in de andere de voortdurende bedreiging van de uitlevering aan de andere gevangenen. Een zware slag is toegebracht aan de onderlinge verstandhouding van de Breendonkers... | |||||||||
Alhoewel de toestanden op het fort reeds van die aard zijn om zelfs de hardsten mensen te ontroeren, toch is dit slechts de inleiding, of beter, de omlijsting van het werkelijke drama dat onverbiddelijk, onmenselijk zijn ontknoping tegemoet gaat in de apotheose van het onmedogende brutale geweld: de openlijke, de directe aanslag op het leven, welbewust, stelselmatig, berekend, genadeloos : de ondervraging, de foltering, de moord, de hel... Een gevangene verdwijnt plotseling uit de kering. Opsluiting in een der cachotten. Dat is genoeg voor de anderen, zij zijn gefixeerd. Velen onder hen hebben reeds kennis gemaakt met deze vochtige holen, en verschillende verschrikkelijke geschiedenissen van alle soorten, plagerijen en wreedheden, die daar door de Nazi's gepleegd worden, doen de ronde. Speciale brigades van de Sicherheitsdienst, S.D., of van de Gestapo, SS, worden van uit hun hoofdkwartier te Brussel afgevaardigd om de « onderhoren » af te nemen. Eenzame opsluiting is gewoonlijk de voorbode van zulke ondervraging. Het slachtoffer wordt eerst murw gemaakt door een dagenlange afzondering in het griezelige donker van het stinkende hok. Hij verlaat dit slechts 's morgens heel vroeg, en 's avonds laat om aan zijne noodwendigheden te voldoen en zijn nachtemmer te ledigen. Zijn voedselrantsoen is nog minder dan dit der anderen. Geen geluid dringt door in dit levende graf. Bedreigingen, kleine brutaliteiten, tasten reeds zijn zenuwen aan. Daarbij voegt zich de steeds terugkerende angst voor de nakende ondervraging. Sommige ongelukkigen zijn reeds zodanig ondermijnd en door de zenuwen heen, dat de werkelijke ondervraging in vele gevallen zelfs niet eens meer nodig is, en hij al vertelt wat de onmensen hem willen doen vertellen, zonder dat één slag daartoe nodig is. Zij, die deze eigenlijke hel in al zijn verschrikkelijkheid mee maken zijn de sterken, de ontembaren, en zij zijn velen... De kommunistische militanten en functionnarissen en de mannen van de «Weerstand» dragen hierin nogmaals het volle gewicht. Hun morele moed, hun standvastigheid, hun taai uithoudingsvermogen zijn reeds genoeg bekend bij de beulen zelf, en speciale « behandelingen » zijn dan ook voor hen voorzien. Als « terroristen » en «bolsjevisten » krijgen zij de volle maat, met als einde : de kogel of de strop. Een kleine melding in de dagbladen : « Vijf, tien of twintig terroristen ter dood veroordeeld ; het vonnis is heden voltrokken », gevolgd door het laconieke doodsbericht aan de familie. Deze stille helden, deze christenen uit de catacomben, zullen daarom eeuwig voortleven in de herinnering van ons volk... Gewoonlijk begint dan de ondervraging eerder kalm, zakelijk, vriendelijk zelfs ; alles schijnt vlot van stapel te zullen lopen, tot opeens de kritieke vraag de gevangene voor het vreselijk dilemma stelt : schuld bekennen en zijn makkers verraden, of... liegen, schipperen, ontwijken, zwijgen...Een brutale, plotse vuistslag in volle gelaat ; de spitsroeden in de helse ronde van vier, vijf losgelaten duivels, die de ongelukkige van de een naar de andere slaan als een bal in een duivelse kaatspartij. Enkele minuten houden de beulen op... terug de vraag... terug hetzelfde spelletje, want voor deze onmensen is het slechts een spelletje. Dat duurt zo ongeveer een half uur, soms langer. De gevangene ligt buiten kennis op de vloer. Hij kan nu twee uur rusten, een dag, twee dagen misschien ; maar de genadeloze kwelduivels komen terug en steeds eindigt het « visiet » met de bezwijming of de totale voze gevoelloosheid van het slachtoffer. Later hebben andere methoden, andere praktijken de plaats ingenomen van deze te simpele ondervraging. Een speciale foltercel is ingericht... Breendonk moderniseert zich! | |||||||||
De zwartste, onmenselijkste terreur uit de middeleeuwen en de Inquisitie vinden hun getrouwe volgelingen in de Nazi's. Het slachtoffer wordt naakt tot de gordel bewerkt met de gloeiende sigaretteneindjes... onmenselijk is de pijn... de patiënt wringt zich in de riemen, die hem aan de brits vastkluisteren, het zweet stroomt hem uit de poriën ...de beulen roken en... branden. Dan volgt de geseling: vijf en twintig zweepslagen met de bullepees... vijftig... honderd... het lijden van deongelukkige is onmenselijk, hij kermt, huilt, schreeuwt, raast... en blijft dan eensklaps roerloos liggen... in onmacht, gevoelloos, dood misschien... tot de volgenden keer, want genadeloos keren deze sadisten terug tot hun prooi. De windas sleurt de gevangene bij de ellebogen omhoog... vijftig, zestig centimeter van de grond, de onverbiddelijke bullepees doet haar werk, de katrol lost opeens, de hangende gestalte kwakt op den grond, al de gebeenten en gewrichten kraken... terug omhoog... terug die verschrikkelijke val... Opeens doen de gloeiende ijzers hun werk, worden de vingers verpletterd tussen tafel en matrak, of worden gezonde tanden uitgetrokken... het goede, Belgische heldenbloed stroomt weg langs het daartoe dienende gootje... Soms gaat een der beesten in gehurkte houding over het gelaat van den ongelukkige zitten en doet zo zijn behoefte.. Een andere methode is de totale uithongering, zonder het minste voedsel. Dan opeens krijgt de hongerige een krachtige, complete maaltijd met wijn en cigaretten ; spreekt hij echter niet, dan wordt hij meedogenloos teruggestoten in de hongerkuil. Deze tantaluskwelling is vreselijk en misschien veel doelmatiger dan sommige folteringen... Voor deze die al die pijnigingen doorstaan blijft er gewoonlijk weinig hoop : Breendonk lost zulke slachtoffers niet, dan voor de executiepaal of... de galg... of de eenzamen hongerdood in 't een of ander verlaten hol. Dat is de zo fel gepropageerde « Germaanse Kultuur », dat is het jammerlijk eindresultaat van een regime dat er van droomt de wereld te « beschermen » en te « kulturiseren ». Dat zijn de individualisten die van vele individus tezamen één massagraf maken. Dat zijn dan de vele verschrikkelijke geschiedenissen over de « Bunker » die slechts van oor tot oor onder de gevangenen van het fort gefluisterd worden | |||||||||
| |||||||||
... | |||||||||
Ieder van ons richte nu zijn blikken binnenwaarts, | |||||||||
Het lied der Breendonkenaren | |||||||||
|
Zoeken in deze blog
vrijdag 11 oktober 2024
OORLOG / BOEK - HET GRUWELKAMP BREENDONK (JEF PEERAER, 1946)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
-
Steven Van Herreweghe vond in het archief van de openbare omroep een stukje legendarische televisie terug, daterend van tweede kerstdag 1993...
-
Twee potten uit de Romeinse periode werden bijna volledig intact uitgegraven op Mottekamp. Interactieve ex...
-
Rechts de tram met twee bijwagens op de lijn Maaseik-Maastricht-Tongeren. Links hotel Baijot dat gelegen was tegenover de tramstelplaats. Ho...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten