Limburg volgde de moderniteit op enige afstand. De lonen waren laag en het ontbrak de provincie aan een bredere middenlaag. Die klasse propageerde doorgaans allerhande nieuwlichterijen. Eerst met de komst van de koolmijnen begon dit te veranderen. Precies dit gebrek aan die jachtige moderniteit maakte Limburg al vroeg aantrekkelijk voor burgers op zoek naar rust en kalmte. De Villa des Houx die Neel Doff (alias Keetje Tippel) in 1906 te Genk liet bouwen is maar één voorbeeld. In de chalets en hotels zoals de Beau Séjour te Lanklaar streken in de zomermaanden talrijke stedelingen en artiesten neer. Campsteyn van Herbricht aan de Maas pikte ook zijn graantje mee. Hij verbouwde zijn hofstede tot een heus sanatorium. Het heilzame Maaswater vormde de kern van de therapie waarmee de neurotische bourgeoisdames zich moesten herpakken. Deze rust van de provincie werd later gedemocratiseerd in de diverse homes voor zieke jongeren, zoals het Kinderdorp in de bossen van Rekem.
Naast de verblijfsrecreatie maakten vooral de Maaslanders tegen het einde van de 19de eeuw kennis met een nieuw fenomeen, de dagtoeristen. De streek werd op warme zomerdagen naar eigen zeggen overstroomd met wandelaars 'in allerbevalligste kleding', fietsers, koetsen en later ook automobielen uit alle windstreken. Op de Zuid-Willemsvaart en de Maas voeren plezierboten. Eén vaartuig had zelfs een aapje aan boord dat met dolle fratsen het gezelschap vermaakte. De bekendste dagtoerist was niemand minder dan prins Albert vergezeld van twee stafofficieren, de latere koning Albert I. Zo bracht hij in 1897 een onverwacht bezoek aan de kantoren van de Mechelse krant 'De Eendracht'.
X
Geen opmerkingen:
Een reactie posten