Zoeken in deze blog

dinsdag 31 januari 2023

OORLOG 40-45 TUSSEN MAAS EN KEMPEN (MATHIEU RUTTEN) 1993

Het boek is uitgebracht in 1993 (407 Blz.)

Hieronder enkele interessante onderwerpen uit het boek.


















 X

IK GING DOOR DE HEL - SIESKE VLIESX

 IK GING DOOR DE HEL - SIESKE VLIESX

Levensloop

Vliex kwam uit een gezin in Maaseik met zeven dochters. Haar ouders baatten een winkeltje uit met levensmiddelen. Door de oorlog werden de levensomstandigheden harder en de vijftienjarige Sieske werkte na de schooluren en tijdens vakanties bij op een boerderij in het Nederlandse Roosteren. Hierdoor had ze een pasje waarmee ze de grens mocht oversteken, dat ze tevens gebruikte om te smokkelen.

Vliex en haar 3 oudere zussen werden gerekruteerd bij het Geheim Leger door mevrouw Nijssens, een klant van de winkel. In het begin deed Vliex weinig meer dan nu en dan een boodschap overbrengen, één keer ook handgranaten. Als koerierster bracht ze berichten over naar Gustaaf Béazar en nadat deze was ondergedoken werkte ze ook voor hem als typiste. Een tiental keer bracht ze Franse krijgsgevangenen naar Luik. In juli 1943 bracht ze ook een neergehaalde Engelse piloot naar Luik, waarmee ze verschillende controleposten moest passeren.

Op 27 september 1943 was ze betrokken bij een opstootje toen de Duitsers de kerkklokken van Maaseik probeerden mee te nemen (voor het metaal). Vliex en een aantal anderen werden gearresteerd, ze kwam vrij na drie dagen. Ze ging terug aan het werk op de boerderij, maar na enkele dagen werd aan de grensovergang haar grenspas afgenomen. Tijdens de daaropvolgende woordenwisseling werd ze gearresteerd en overgebracht naar de Feldgendarmerie in Maaseik, en later op 3 oktober naar de gevangenis van Hasselt. Ze werd, zonder dat ze zelf op het proces aanwezig was, veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf wegens verzet tegen de Duitsers. Ze werd evenwel vervroegd vrijgelaten op 9 februari 1944. Vliex hernam hierop haar dagelijkse routine en bleef actief in het verzet en bracht onder meer zestien mannen naar Luik.

In september 1944 was Vliex bij de honderden leden van het Geheim Leger die tijdens de bevrijding van België verzamelden in de bossen nabij Rotem waar ze wachtten op een dropping door de RAF met wapens. De wapens werden nooit geleverd en de Duitsers wonnen makkelijk het gevecht met het legertje, waarbij verschillende verzetslieden gevangen werden genomen. Vliex hield zich bezig met het inwinnen van informatie van de troepenbewegingen van de Duitsers. Ze werd op 10 september 1944 gearresteerd. Vliex en de anderen werden overgebracht naar het Nederlandse Heer waar ze haar verloofde Martin Wolfs terugzag die ze eerder dat jaar had leren kennen op de kermis. Het jonge paar wist nog niet van elkaar dat ze bij het verzet waren. Wolfs moest de volgende dag zijn eigen graf delven vooraleer te worden gefusilleerd en te begraven ter hoogte van het na de oorlog opgerichte Belgisch monument te Cadier en Keer ter nagedachtenis aan de gefusilleerden.

De 14 overige gevangen verzetslui werden overgebracht naar Schinveld waar ze verder werden ondervraagd en vernederende klusjes moesten uitvoeren zoals het kuisen van de straten met tandenborstels. Op 14 september werd de groep nogmaals gesplitst. 7 mannen werden per camion overgebracht naar Mindergangelt waar ze een gat moesten graven om brandstof in op te slaan. In realiteit groeven ze hun eigen graf, waarna ze werden gefusilleerd. De overige zeven gevangenen, waaronder Vliex, werden per auto overgebracht naar Düsseldorf. Vliex werd met Hélène Vanlaer overgebracht naar een strafkamp in Ratingen, waar ze met een hondertal Russische dwangarbeid moest verichten in de staalfabriek Siebeck.

Via een venstertje ontsnapten Vliex en Vanlaer op een zondag, waarna ze op een veldweggetje werden ontdekt door een landbouwer (een tewerkgestelde Pool) die hen verstopte op zijn kar en overbracht naar een afgelegen huis, waar ze de weg richting Nederland kregen uitgelegd. Ze ontmoetten een Nederlandse melkverkoopster die hen brood en geld gaf, en hen aanraadde de tram te nemen tot Moers. Ze werden bij een controle echter aangehouden door de geheime politie en overgebracht naar de gevangenis van Duisburg, en nadien terug naar Straflager Ratignen. Korte tijd later werden ze overgeplaatst naar het concentratiekamp Ravensbrück, waar ze terug dwangarbeid moest verrichten: boomstronken uitgraven, kiepwagens met zand transporteren, etc)

In november 1944 werd ze overgeplaatst naar een kamp in Wittenberg dat onder het commando viel van Sachsenhausen, waar ze moesten werken in de vliegtuigfabriek Arado.

Ze werd op 29 april 1945 bevrijd uit het kamp Sachsenhausen, en verbleef nadien onder meer in een ziekenhuis in Bitterfeld tot einde mei 1945. Op 8 juni 1945 vloog ze met een troepentransportvliegtuig tot Bierset. Diezelfde dag kwam ze terug thuis, waar ze leerde dat haar twee zussen Pia en Bertha door de Duitsers werden gearresteerd bij een andere actie tegen het verzet en allebei waren gefusilleerd op 11 september 1944.[4]

Vliex hield aan de gevangenschap een wankele gezondheid over en ze verbleef na de oorlog meer dan een jaar in een sanatorium in Zwitserland. Ze zou de rest van haar leven last blijven hebben van een zwakke gezondheid. Vliex overleed in 2016.

-----------------------------------------------------------------------

Hieronder vertelt Sieske Vliesx zelf haar levensloop.

-----------------------------------------------------------------------

Wij, vader moeder en 7 meisjes, woonden in Maaseik. In 1939 betrokken we een huis in de Grote Kerkstraat nummer 25. Mijn ouders baatten er een winkeltje uit met alle mogelijke eetbare waren.

De eerste oorlogswinter bracht reeds ellende, alles werd schaars. Vader werkte nog als helper bij de steenkapper. Negen monden voeden was immers geen lachertje. Na de werkuren trok hij naar de landbouwers op zoek naar eieren, konijnen, kippen...

Ikzelf werkte, na schooltijd en tijdens de verlofdagen op een boerderij in Roosteren, vlak over de Nederlandse grens. 

Door mijn werkpasje kon ik vrij over de grens passeren. Van die gelegenheid maakte ik ook gebruik om klompen en tabak mee te nemen naar Nederland. In ruil kreeg ik graan en melk. Alles was goed om ons groot gezin te helpen.

Drie zussen gingen uit werken, een vierde hielp moeder, ik en de twee jongsten liepen nog school.

In de winkel verscheen regelmatig juffrouw Nijssen die samen met haar moeder woonde in villa 'La Tourelle’ in Ophoven.

Zij speelde een belangrijke rol in de weerstand en reeds in 1941 sloot zij mijn drie oudere zussen aan. Dit gebeurde zonder het medeweten van mijn ouders.

Door mijn jeugdige leeftijd, 16 jaar, kwam ik nog niet in aanmerking. Toch wilde ook ik bij hen aansluiten. Op een dag vernam ik iets over enkele verdachten personen en wilde dit overbrengen bij de juffrouw. Dit was mijn kans en het lukte, ik werd opgenomen bij de weerstandsgroepering, toen nog het B.N.B..

Na mij schooltijd trok ik veel rond naar de landbouwers. Op mijn tochten kreeg ik ook inlichtingen o.a. over de Duitse wachtposten.

Op een avond, midden 1942, kwam de deken van Maaseik thuis aankloppen om onderdak te vragen voor 4 ontsnapte Franse krijgsgevangenen. De volgende dag namen zij plaats op de laatste rij in de rechterzijde van de kerk. Ik nam plaats in de rij voor hen. Na de mis volgden ze mij naar buiten, naar huis. Ze verbleven verschillende dagen thuis alvorens we ze verder konden helpen.

Meer Franse krijgsgevangenen waagden het te vluchten maar we durfden hen niet meer thuis opnemen. Ze werden naar een oude schuur, in de omgeving, gebracht. 's Avonds, als het donker was, brachten we voedsel en drank en verzorgden we hun voeten. Hier moesten ze hun vertrek, met de tram naar Tongeren en van daaruit naar Luik, afwachten. Ze kregen gestolen werkpassen die nodig waren bij eventuele controle op de tram. Voor de foto erop zorgde ik zelf. Wij brachten hen naar Jupille in een depot van Piedboeuf en een volgende koerier bracht hen naar de Franse grens.

Regelmatig werden we in de nacht, opgeschrikt door overtrekkende vliegtuigen, zware bommenwerpers die naar Duitsland trokken om de oorlogsindustrie te vernietigen. Op verschillende plaatsen stonden grote schijnwerpers opgesteld. In de kruising van twee stralen werden de vliegtuigen ‘gevangen’ en daarna beschoten. Voor vele was dit fataal. Menig vliegtuig viel in de omgeving van Maaseik neer. De bemanning die de crash overleefde werd verborgen en verder geholpen. Zo werden de ‘ontsnappingslijnen’ uitgebouwd.

Ik begeleidde ook leden van de vliegtuigbemanning. Daarbij nam ik plaats in een vooraf bepaald rijtuig van de stoomtram naar Tongeren. De mannen volgden mij bij het overstappen op de tram naar Luik. We staken te voet de Maas over en reden verder met de tram naar Jupille. Ik sprak niet met hen. Zij kregen op voorhand instructies die ze strikt moesten volgen. Als er meerdere personen samen werden weggebracht, opereerden we met twee begeleiders.

Gelukkig waren een aantal families hulpvaardig zodat onderdak en begeleiding mogelijk was.

Op 27 september 1943 werkte ik nog steeds op de boerderij in Roosteren. Terwijl we op het veld werkten, hoorden we vanuit Maaseik de kerkklokken luiden en we zagen een vlag wapperen uit een van de galmgaten. We lieten ons werk in de steek en haastten ons terug de grens over, richting Maaseik.

We zagen een toeloop van mensen aan de kerk. De Duitsers hadden hier de klokkenroof gepland. Het verzet van de bevolking hiertegen was ondertussen bekend bij de Duitse overheid en bij de leden van de  brigade ‘Langemarck’ die in de plaatselijke kazerne gestationeerd waren. Voor hun komst had ik nog de gelegenheid de Belgische vlag uit het galmgat te nemen. Deze verstopte ik achter een schilderij in de kerk.

Er was veel volk aanwezig en niet iedereen kon tijdig ontsnappen. In het kerkportaal werd ik en nog een aantal mensen aangehouden. We werden overgebracht naar de kazerne en opgesloten in cellen.

’s Avonds liet men een aantal mensen vrij maar mijn zus en ik bleven in de cellen. In de vroege morgen kregen we borstels om de vertrekken te poetsen: burelen en verblijven van de Zwarte Brigade. Ze stopten mij een Engelse vlag in de handen om te gebruiken als opneemdoek om de vloer te reinigen. Ik weigerde. Ze brachten mij naar buiten waar de leeuwenvlag wapperde aan een vlaggenmast. Ze legden de Engelse vlag daaronder, op de grond en eisten dat ik er met mijn voeten ging opstaan. Weer weigerde ik. Ik werd bespot en met geweerkolven in de rug geduwd om mij toch met de voeten op dat vaandel te krijgen. Het was een belachelijk schouwspel!

Ze sloten mij drie dagen op in een barak met stinkend konijnenmest. Dan kwam ik terug vrij.

Het gewone leven ging verder en ik werkte weer op de boerderij over de grens. Enkele dagen later werd ik, bij mijn terugkeer, binnengeroepen in de Duitse grenspost. De dienstdoende Duitser nam mijn grenspas af waarop ik hevig begon te schelden. Dat was waarschijnlijk te veel want ik werd aangehouden en overgebracht naar de Feldgendarmerie in Maaseik.

Vandaar ging ik via de kazerne naar de gevangenis in Hasselt. Het was ondertussen de derde oktober 1943. Ik werd veroordeeld zonder zelf het proces bij te wonen. Ondervraagd werd ik ook niet. Mijn straf: zes maanden gevangenis wegens verzet tegen de Duitsers.

De cellen van de vrouwenafdeling zaten overvol. Er verbleven politieke gevangenen maar ook gevangenen van gemeen recht die voor diefstal of andere misdrijven aangehouden waren. We zaten met meerderen in een cel.

Iedere dag werd die cel gecontroleerd door een Feldwebel. We mochten ook iedere dag een luchtje scheppen op de binnenkoer van de gevangenis. De rest van de dag zaten we in ‘onze kooi’. In een hoekje stond een emmer om onze behoeften te doen. De matrassen lagen overdag opgestapeld op een brits. ’s Avonds legden we ze, naast elkaar, op de grond.

Na enkele weken mocht ik helpen in de keuken en de grote koffiekan door de gang dragen. Zo zag ik de vrouwen die in de cellen zaten. Soms hoorden we ook vrouwen ‘kermen’ na een ondervraging. Op 9 februari 1944 mocht ik opeens de gevangenis, vervroegd, verlaten.

Terug thuis nam ik mijn verzetsactiviteiten terug op. April 1944 werd een zeer drukke maand: we moesten 16 mannen naar Luik brengen.

Op 30 mei moest ik mij, in dienst van het verzet, begeven naar een aangeduide woning. Hier moest ik typewerk verrichten. Maar ik zorgde ook voor het bijeenhalen van proviand voor onze familie. Ik was veel ‘op weg’ met mijn fiets. Regelmatig vervoerde ik ook materiaal voor de weerstand. Zo zaten eens een vijftal granaten verstopt in een zak aardappelen die ik op mijn fiets vervoerde. Gelukkig werden ze niet gevonden bij een controle.

De eerste dagen van juni waren kalm. Op 6 juni landden de geallieerden in Normandië. Het einde van de oorlog kwam in zicht! We bleven echter actief ook in het overbrengen van vliegtuigbemanningen.

Het was een spannende tijd in augustus 1944. De geallieerden rukten steeds verder op. De Duitsers waren onrustig en trokken met alle mogelijk vervoer huiswaarts.

In september kregen we bericht dat we moesten verzamelen in het schuiloord te Rotem. De verschillende brigades en secties van het Geheim Leger kregen een plaats aangewezen in de dichte bossen tussen Rotem-Opoeteren en Neeroeteren.

De staf was gelegerd in ‘De Welvaart’ en in een burgerhuis achter het kanaal gelegen. In de nabijheid lag ook een zinkfabriek.

Dagelijks werd, in grote ketels, soep gekookt die dan verdeeld werd aan de verzetslieden in de bossen.

Onze bewapening was slechts zeer pover: een 20-tal machinegeweren en enkele handgranaten. De beloofde ‘parachutage’(wapendropping) van materiaal bleef uit.

De derde dag ’s avonds regende het, het werd een echte zondvloed. De gebrekkige dakbedekking van de zelf gebouwde hutjes was niet bestand tegen zoveel water. Velen ontvluchtten de bossen en zochten beschutting in de huizen achter het kanaal. ’s Anderendaags werd weer veel hersteld.

Ondertussen waren meerdere wegtrekkende Duitsers gevangen genomen en opgesloten in een zaal op de zinkfabriek in de nabijheid. Hierbij waren ook een enkele leden van de Zwarte Brigade.

Zaterdag, 9 september 1944, in de vroege namiddag werd er geschoten van de andere kant van het kanaal. Onze weerstanders die de bruggen bewaakten zochten dekking en antwoordden met geweerschoten. Voor ons viel hierbij de eerste dode, een ontsnapte gevangene van het concentratiekamp in Vught die reeds maanden ondergedoken leefde in de bossen in Rotem.

Ik kreeg een informatieopdracht: de troepenbeweging van de Duitsers navragen. Ik hoorde dat op de speelplaats van de zusterschool veel Duitsers waren met vrachtwagens en geschut.

Zondagnamiddag (10 september 1944) hoorden we weer geweerschoten. Een tiental vrachtwagens verspreiden zich in verschillende richtingen. De Duitsers omsingelden de nabije huizen. Daar werden meerdere leden van de staf gevangen genomen en ook burgers. Er werd tevens bezwarend materiaal in beslag genomen.

Op vrachtwagens werden de aangehoudenen naar As gevoerd. Hier brachten we de nacht door in een kelder van een privéwoning.

De volgende dag werden we, onder zware bewaking naar Hotel Mardaga in As gedreven. Hogere Duitse officieren ondervroegen ons en er werd een schifting gemaakt. Deze werd mede bepaald door de confrontatie met de vrijgelaten Duitse krijgsgevangenen. We moesten plaats nemen in gesloten vrachtwagens. Onderweg kwamen nog vier mannen ons vervoegen. Zij vertelden over een schietpartij in Opglabbeek waarbij tien weerstanders standrechterlijk doodgeschoten werden. Hierbij vielen twee van mijn zussen als slachtoffers maar hij vernoemde maar een om mij een beetje te sparen.

We werden naar Heer gebracht waar we weer, met 26 personen, in een kelder werden opgesloten. Boven ons zaten gevluchte leden van de Sicherheitsdienst van Hasselt en Bilzen.

De dag daarop werden 12 mannen uit de kelder gehaald en een 500 meter verder vermoord.

De veertien overblijvenden moesten weer op vrachtwagens plaatsnemen. We lagen op de bodem en werden bewaakt door gewapende leden van de Zwarte Brigade. Deze tocht eindigde in het patronaat te Schinveld. In een hoek van de zaal lag wat stro. Onze bewakers bakten spek op een groot fornuis en aten smakelijk. Wij hadden sedert onze aanhouding alleen een klein stuk brood, enkele tomaten en wat water gehad. De nacht brachten we door liggend op stro.

De volgende morgen werden enkelen van ons ondervraagd door Max Gunther (Emiel Van Thielen Antwerpenaar) en enkele Duitse officieren. Ze hadden bezwarend materiaal gevonden in Rotem.

Op 14 september 1944 werden 7 mannen van onze groep opgeladen op een open vrachtwagen. Er werd hun gezegd dat ze, in het nabij gelegen Duits dorp Minder-Gangelt, gaten moesten graven om benzinetonnen te verstoppen maar het werd hun eigen graf! Hun lijken werden pas zeer laat gevonden (in mei 1946; later overgebracht naar België).

Diezelfde dag werden de zeven overgeblevenen, met auto’s meegenomen naar Düsseldorf en daar in cellen opgesloten.

Hélène Vanlaer en ik werden overgebracht naar een strafkamp in Ratingen. Wat daarna met de vijf mannen gebeurde wisten we niet. Wij sliepen op een zolder met een honderdtal Russische vrouwen. We moesten allemaal werken in de gieterij van staalfabriek ‘Siebeck’. We sliepen op dunne strozakken op de vloer. In een hoek stond een oude ton om onze behoefte te doen. Die ‘Kûbel’ werd iedere dag geledigd. De nieuwelingen,wij dus, moesten dit vies karweitje opknappen. Langs een steile, smalle trap droegen we de ton naar de binnenkoer om ze te ledigen in de W.C.

Op een zondag waagden we onze ontvluchting via een klein venster dat uitgaf op een smalle gracht achter de fabriek. Via braakland bereikten we bomen en struiken die wat beschutting gaven. Wat verder, op een veldweg, werden we door een landbouwer (tewerkgestelde Pool) verstopt, onder het gras, op zijn kar. Hij bracht ons naar een afgelegen huisje waar men ons de weg naar Nederland toonde. Langs de openbare weg maar onder beschutting van bomen en struiken, volgden we de aangegeven richting. Een Nederlandse melkverkoopster die we ontmoetten, gaf ons brood en 10 mark. Ze raadde ons aan de tram te nemen tot Möers, dicht bij de grens.

Bij een controle werden we aangehouden door de geheime politie en overgebracht naar de gevangenis van Duisburg. Na een week bracht men ons weer naar Straflager Ratingen. Nu moesten we onze kleding afgeven en kregen we enkel een lap stof die we samenbonden onder onze oksels. Na veel plagerijen en vernederingen van de kampcommandant werden we korte tijd later op transport gezet naar KZ Ravensbrück. De tocht per trein duurde twee dagen in volgepropte wagons met hongerige, dorstige mensen. We kregen slechts enkele slokken water dat met emmers werd gebracht als de trein, gedurende de dag, stil stond. Tijdens de nacht reden we verder. We wisten niet wat er ons aan het einde van deze reis te wachten stond.

 Ravensbrück was een kleine gemeente in de buurt van Fürstenberg, het eindpunt van onze reis. De voettocht naar het kamp was een ware kwelling, een martelgang van uitgeputte en uitgehongerde gevangenen, voortgedreven door de SS-bewaking.

Na aankomst in het kamp liet men ons uren lang, naakt, buiten wachten. Men perste ons in de badruimte en daarna werden al de lichaamsopeningen onderzocht. Na een scheerbeurt wierp men ons andere kleding toe. Het waren afgedragen jurken en broeken waarop we onze nummer en driehoek moesten bevestigen. Ondergoed was er niet bij.

Hélène en ik kwamen in blok 26 terecht waar bijna uitsluitend Poolse vrouwen zaten. De stapelbedden waren drie hoog. Er lag een heel dunne strozak en een dunne lap die diende als deken. Omdat er te weinig plaats was sliepen we met twee tot drie in een bed.

We kregen een nummer (ik had 72 968), we hadden geen naam meer! Dit nummer en een rode driehoek met een B (België) werden op mijn groen, breed, uitgerafeld kleed genaaid. Onze ontvluchting leverde een grote rode cirkel op onze rug op.

De appèls waren vreselijk. Urenlang stonden we, onbeschut, in de regen, in de wind, in de ijzige koude of in de hitte totdat iedereen geteld was. Veel gevangenen, die ziek en verzwakt waren, hadden vaak niet meer de kracht om deze kwellingen te doorstaan. Er vielen iedere dag nieuwe slachtoffers. 

Wij werden ingezet in de buitencommando’s: boomstronken uitgraven en kappen, kiepwagentjes laden met zand, voortduwen en opnieuw lossen. Hiervoor moesten we, in colonne, buiten het kamp, onder zware bewaking van de SS.

Vooral de vrouwelijke SS officieren waren wreed en gemeen. Ze ranselden met een gummislang en gebruikten vernederende woorden waarvan de betekenis niet moeilijk te begrijpen was: Müselman, drecksau, arsloch enz.

Het gebrek aan water en zeep leidde tot vervuiling een reden te meer om als minderwaardig te worden aanzien door de Duitsers. Door de ontberingen en de koude werden velen aangetast door allerlei infecties, ook de gevreesde tuberculose. Als de Duitsers dit ontdekten, waren deze gevangenen gedoemd om te sterven, in de gaswagen of door dodelijke injecties, daarna naar het crematorium.

Ondanks dit slavenwerk kregen we bitter weinig voedsel: ’s morgens een halve liter erzatskoffie, ’s middags een lepel dunne watersoep, ’s avonds een stukje brood. Het was niet mogelijk iets van dit brood te bewaren want het was slechts minimaal en het gevaar voor diefstal was te groot. Iedereen leed honger, dag en nacht! De toestand werd slechter naar het einde van de oorlog toe: er was een enorme toevoer van gevangenen het laatste jaar. Ze waren niet meer in staat deze massa te voeden. Alle barakken zaten overvol en er kwamen nog altijd nieuwe transporten.

We werden ook erg geplaagd door luizen. Vooral gedurende de nachten vormden zij een ware kwelling. Om niet bestolen te worden, sliepen we in onze kleren. Elke avond, na terugkeer van het werk, zaten we gehurkt op onze strozak, om de naden van onze kleding na te kijken want daar zaten de meeste luizen.

Het was onze dagelijkse zorg om toch maar een beetje onze menselijke waardigheid te behouden. ’s Morgens was het ook moeilijk om, in de overbevolkte wasruimte, een beetje water te bemachtigen teneinde de hoogst noodzakelijke lichaamshygiëne in stand te houden.

Nog een groot probleem was de diarree waar veel gevangenen mee geconfronteerd werden. Ze hadden dikwijls niet de mogelijkheid om de emmers (Kübels) tijdig te bereiken en dikwijls werden deze omgestoten in het gedrang.

De dagen duurden lang, de honger knaagde. ‘s Nachts droomden we  regelmatig van de welgevulde tafel thuis tot het brutale wekken van de Stube- of  Blockälteste ons in de harde realiteit terugwierp. Er stond ons weer een lange, zware werkdag te wachten met altijd die knagende honger.

Op een morgen in november, het was bitter koud, sorteerden burgers die samen met de SS bij het ochtendappel aanwezig waren, een groot aantal gevangenen. Wij waren erbij.

In de kledingblok kregen we een blauwe broek en een jas met gele geverfde strepen. Mijn nummer werd 12.176. Een ander nummer betekende transport. Waarheen?

We vertrokken per trein voor een korte reis naar een kleiner kamp met een 1 500 personen. Het kamp bevond zich buiten Wittenberg en was een commando van Sachsenhausen. Een eind buiten het kamp lag de vliegtuigfabriek ‘Arado’ waar we 12 tot 14 uur per dag tewerkgesteld werden.

De weg tussen kamp en fabriek moest, te voet,  in snel tempo afgelegd worden. Soms was er luchtalarm waarbij de omgeving bedekt werd door een rookgordijn. We lagen buiten en luisterden naar het geluid van de overvliegende geallieerde vliegtuigen. We genoten ervan. Een gedeelte van de fabriek was reeds vernield. We hoopten dat de bevrijding niet lang meer op zich liet wachten!

De behandeling was dezelfde: dunne strozakken, weinig voedsel, weinig water. De  toiletten bestonden uit putten waarover stokken lagen, moeilijk om daarop te zitten, de ene naast de andere, een vuile, stinkende bedoening. Deze putten moesten we leegscheppen met emmers, de drek in een grote ton, die op een kar stond,  kippen en deze dan trekken tot op een open veld waar we de uitwerpselen moesten uitspreiden. Ik herinner mij nog goed dat ik daarin eens een pakje vond met enkele aardappelen. De verleiding was zo groot dat ik besloot ze te verstoppen om ze later op te eten. Ik heb er even van geproefd maar besefte dat dit niet kon. Ik was nog steeds een menselijk wezen dat moest vechten om te overleven en dit opeten betekende de dood!

De winter was zeer koud. Op de appelplaats moesten we urenlang staan, vooral op zondag als er niet gewerkt werd in de fabriek. We werden verplicht Duitse liedjes mee te zingen met de andere gevangenen. We hadden echter geen reden tot zingen, we hadden honger en kou. Ik had een stuk papier kunnen bemachtigen om onder mijn jas te stoppen. Zo was mijn lichaam toch een beetje beschermd tegen de bijtende wind want we hadden geen ondergoed, geen kousen, alleen oude lappen om de voeten een beetje te beschermen.

Zekere dag moesten we naar de ontluizing. Het sneeuwde. In groepen moesten we ons ontkleden buiten voor de ontluizingkamer, onze kleding binnen (waar het zeer warm was) hangen en naakt in de sneeuw wachten tot de kleding luizenvrij gemaakt was.

’s Avonds was ik doodziek. Ik voelde een stekende pijn op mijn borst die diep ademhalen bijna ondraaglijk maakte. Ik trachtte zoveel mogelijk de pijn te verbergen uit angst voor opname in de Revier (kampinfermerie). Ik wist dat de Duitsers doodsbang waren voor tuberculose en dat ik weinig kans had op overleven als ze deze ziekte zouden ontdekken. Ik moest volhouden, het kon toch niet meer zo lang duren!

De dagelijkse tocht naar de fabriek heen en weer, de lange werkdagen waren een helse kwelling. De verzwakking was algemeen, velen hadden daarbij nog etterende wonden, de luizenplaag was optimaal. De winter was hard, de nachten zeer koud met slechts een dun dekentje om ons te bedekken. We probeerden onze lichaamswarmte te verhogen door dicht bij elkaar te liggen.

Er verbleven ook een aantal zigeuners in het kamp. Zij verzamelden ongedierte zoals spinnen, vliegen, wormen… om op te eten. Dit werd op zekere dag ontdekt door de SS. Het gevolg was dat iedereen, op zondag, een ganse dag moest ‘straf staan’.

Dagen en weken gingen voorbij. De ellende werd steeds erger. De meeste gevangenen hadden diarree. Dikwijls sijpelde door de bovenliggende strozakken een geelgroene vloeistof van de ontlasting, op de gevangene die beneden lag. Velen hadden geen controle meer over hun zieke ingewanden. De stank was soms ondraaglijk.

Toen de eerste gevallen van vlektyfus vastgesteld werden kregen de Duitsers schrik. Deze zieken werden afgezonderd. Wat er met hen gebeurde wisten we niet.

Wat ons overeind hield was de verwachting van de bevrijding!

Het was midden april 1945. De Duitsers werden onrustig. Uit een gesprek tussen burgers vingen we iets op over de oprukkende Russische troepen. Vanuit het kamp zagen we talrijke burgers voorbijtrekken, zwaar beladen, met allerhande vervoermiddelen. Ze waren op de vlucht voor de naderende Russische legers.

Ook de SS officieren en de bewakers maakten zich klaar om te vertrekken. We vreesden dat ze ons zouden meenemen op hun tocht. Het ongelooflijke gebeurde echter. Ze sloten de poort en lieten ons onbewaakt achter de elektrische draadversperring.

We hadden de laatste dagen geen voedsel meer gehad en we besloten de gebouwen en de keuken van de SS te overvallen. Er lagen aardappelen, gedroogde groenten, emmertjes confituur… We vochten om toch maar iets te bemachtigen. We waren uitzinnig van vreugde.

Plots werd geroepen dat de Duitsers terugkwamen. De verwarring was groot. Er werd geschoten op de gevangenen die aan de SS gebouwen rondliepen. Ik kreeg een slag met een geweerkolf op mijn rug terwijl ik met aardappelen naar de barak vluchtte.

De SS vertrok een tweede maal. De draadomheining werd doorgesneden en een juichende massa gevangenen liep de vrijheid tegemoet! Zelfs de zieken die nog een beetje konden bewegen, strompelden het kamp uit.

Wij, de Belgen, wachtten af. Mogelijk stond de SS ergens verdekt opgesteld om de vluchtende gevangenen te beschieten en te doden.

Het was ondertussen 23 april 1945. We bleven in onze barak en kookten, in een oude buitgemaakte emmer, de aardappelen met de gedroogde groenten. We maakten een vuur met het hout van de stapelbedden. Dat was een heerlijke maaltijd!

In de late namiddag zagen we de eerste Russische soldaten. We kregen een klein stukje spek.

Wij bleven in de barak terwijl buiten het gevecht begon. Het kamp lag midden tussen de Duitse Volkssturm (oude mannen en jonge knapen) en het Russisch leger. Inslagen van kogels en granaten verplichtten ons op de grond te liggen. Plots werd er geroepen dat de barak in brand stond. We vluchtten naar een andere barak. Een van ons werd, in de borst, getroffen door een kogel. In de volgende barak sleepten we haar mee naar binnen. De wonde verzorgen konden we niet want we hadden geen materiaal. Het gevecht en het schieten gingen nog uren verder. Liggend op de grond wachtten we het einde af. Uren gingen voorbij, het werd avond. We vonden een oude, vuile deken en sleepten daarin onze gewonde mee naar een bunker. Van een gevechtspauze maakten we gebruik om een strozak te halen. Het kon niet baten. Berthe uit Leuven is die nacht overleden. We moesten haar achterlaten!

Zelf probeerden we tot bij de Russen te geraken. Zij gaven ons zwart brood en stuurden ons weg van Wittenberg. Diezelfde avond kregen we onderdak in twee vertrekken van een oud leegstaand huis. De Russische soldaten brachten ons soep en gebraden eend. Wat een overvloed! Het was echter niet verstandig veel te eten. Onze maag en ingewanden raakten ontsteld.

De Fransen uit de kamers boven ons, vertrokken. Wij namen onze intrek in die kamers: er stonden bedden met echte matrassen en kussens. Wat een weelde!

Ik lag de ganse dag op bed. Ik voelde me ziek en doodmoe.

De Russen brachten ons voedsel, ook melk en eieren, konijnen, kip…zelfs een klein varken.

Het duurde nog tot 10 mei 1945 voor we de Elbe konden oversteken. Weer verliepen enkele dagen voor we van de Russen toelating kregen om over de Mulde te sukkelen. Nu werden we opgevangen door de Amerikanen. Zij brachten ons naar een kamp dicht  bij een fabriek. We kregen eten en drinken en sliepen in echte bedden!

Ik was zo ziek en moe dat ik zelfs overdag buiten, op enkele dekens, op het gras sliep. Op 19 mei kwam een passerende dokter naar me toe en nam me mee naar een ziekenhuis. Enkele dagen later kwamen de andere Belgen me bezoeken en vertelden dat ze huiswaarts mochten. Ik kon en mocht niet mee!

Ik bleef  in dit hospitaal van de I.G. Farben in Bitterfeld tot einde mei 1945. Voor een  röntgenfoto moest ik naar een ander gebouw. De verpleegster die mij bracht verdween even en ik maakte van de gelegenheid gebruik om te vluchten. Gelukkig kreeg ik hulp van een oudere burger. Zijn vrouw gaf me eten en een bed voor de nacht. Ze brachten mij naar het station waar een trein naar België zou vertrekken. We wachtten maar…. er kwam geen trein. Uiteindelijk kwam ik weer op een ziekenzaal terecht.

In ons ‘zebraplunje’ moesten we de begrafenis van acht Politiek Gevangenen bijwonen die  nog na de bevrijding vermoord werden. De Amerikanen filmden deze begrafenis (bewijzen) en verplichtten de Duitse burgers de lijken te groeten. Gelukkig werd ik daarna overgebracht naar het vliegveld van Halle (bij Leipzig) vanwaar ik zou gerepatrieerd worden naar België. Na enkele dagen mocht ik, op 8 juni 1945, mee met een troepentransportvliegtuig tot Bierset.

Uiteindelijk vond ik mijn ‘thuis’ terug. Een onbeschrijflijke vreugde bij het weerzien van mijn ouders en zussen.

De mededeling van het overlijden van mijn twee zussen was echter weer een zware slag. Ik kon en wilde niet begrijpen en aanvaarden dat mijn twee zussen niet de kans hadden gekregen om te overleven. Zij waren zonder vorm van proces, laffelijk vermoord! Ik kreeg die kans wel en overleefde de hel!

Nadat ik twee weken thuis verbleef moest ik naar Zwitserland voor de verzorging van de opgedane tuberculose.. Hier verbleef ik nog meer dan een jaar.

Sieske getuigde meermaals van de doorstane gruwel en zette zich jarenlang in voor de Politieke Gevangenen en voor het G.L.

Nu probeert ze van haar ‘oude dag’ te genieten ondanks de lichamelijke kwalen die nog steeds het gevolg zijn van haar gevangenschap in de kampen.  


Sieske, gij zette, zoals zo veel andere Politiek Gevangenen, uw leven in voor onze vrijheid. Wij zijn u dankbaar en geniet nog veel jaren in uw thuis aan de Maas in Aldeneik.

Naschrift: Sieske overleed in maart 2016.
We namen op een waardige, serene manier definitief afscheid van haar.
Hopelijk heeft ze de ware VREDE gevonden!

X

maandag 30 januari 2023

DE EERSTE BEVRIJDERS IN MAASEIK 1944


                                                         De eerste bevrijders in Maaseik

De geallieerde opmars door België geraakte in September 1944 in een stroomversnelling. De Amerikanen bereikten reeds op 12 september 1944 de Belgisch-Nederlandse grens en op 13 september 1944 werd Maastricht bevrijd. In Stokkem was een noodbrug over de Maas aangelegd. Op de hoogte van Nieuwstadt-Susteren viel op 19 september 1944 de opmars van de geallieerden stil, wellicht omdat er problemen waren met de bevoorrading van brandstof. Alhoewel Susteren op slechts 8 km verwijderd lag van Maaseik, konden de Amerikanen deze stad niet bevrijden omdat de brug over de Maas te Maaseik opgeblazen was. Vanuit Leopoldsburg rukte de brigade Piron verder op in de richting van Bree. Deze brigade, voor het grootste gedeelte samengesteld uit vrijwilligers die gedurende de oorlog Engeland hadden bereikt, was op 8 augustus 1944 in Arromanches (Normandië) ontscheept en kon zeer vlug door België oprukken. Op 22 september 1944 kreeg de voornoemde brigade opdracht verder door te stoten tot Kinrooi en Maaseik hetgeen haast moeiteloos gebeurde want op dezelfde dag rond 18u15 trok een patrouille van de 2de Cie onder bevel van kapitein Moos Maaseik binnen. 's Morgens waren rond kwart voor tien de laatste Duitsers uit Geistingen vertrokken in de richting van Kessenich om plaats te maken voor de Belgisch-Limburgse dorpen Ophoven, Geistingen en Kessenich bevrijd met kort nadien ook de Nederlandse dorpen Ell, Hunsel, Neeritter, Ittervoort en Thorn.                                    De Duitsers, behorend tot de goed getrainde Fallschirmjägerdivision, onder het bevel van generaal Erdman, waren niet van plan de strijd op te geven. Zij hadden zich opnieuw ingegraven achter het kanaal Wessem-Nederweert en achter de Maas over een strook van Susteren, Ohé en Laak, Stevensweert, Maasbracht tot Wessem. Over een frontbreedte van ongeveer 20 km, gelegen tussen Ell en Heppeneert, moesten de Belgen die een eenheid vormden van 1400 manschappen, de verdedigingslijn vormen tussen de Engelsen en de Amerikanen. Het gebeurde niet zelden dat Duitse patrouilles 's nachts de Maas overstaken en tot vlak bij de bevrijde dorpskernen op verkenning kwamen. Dat was onder meer op 6 oktober 1944 het geval te Geistingen. Van de Duitse patrouille werd een soldaat gedood; de anderen werden krijgsgevangen genomen. Voortdurend was er artilleriegeschut van de Duitsers. Zij hadden het vooral gemunt op de boerderijen die gelegen waren dicht tegen de westelijke oever van de Maas. Het Heranthous-Houbenhof te Kessenich en de Heerenschuur te Ophoven werden in brand geschoten in de nacht van 29 op 30 september 1944, De Spanjaard te Ophoven op 14 oktober 1944 en het Tegelhuisje te Ophoven op 22 december 1944.                                Ons steunend op gegevens vermeld in het boek van Mathieu Brouns "GE HÖBT DEN OORLOG NEET GEWONNE" en na schriftelijk contact met mej. Rutten die op het moment van schrijven van dit artikel in 1993 nog steeds bewoonster was van het Heranthouse / Houbenhof te Kessenich, vermelden we dat zij zich samen haar tante Anna Houben en de hoeveknecht Arnold Vangeneygen op 14 of 15 oktober 1944 ging vergewissen war er nog na de brand van het Heranthouse was overgebleven. Zij werden door de Duitsers aangehouden en per boot overgebracht naar Ohé en Laak. Na ondervraging in Huize Geno waar het hoofdkwartier van de Duitsers was, kregen zij een verplicht verblijf opgelegd bij de familie Cranssen in Ohé en Laak. Door het Nederlands verzet werden de drie gevangenen overgebracht naar een plaats nog steeds op Nederlands grondgebied, dicht bij de Maas. 's Avonds kwam een verzetscommando, onder leiding van Joseph Rutten, sectoroverste van B.N.B. Maaseik, geëscorteerd door de weerstanders  waaronder Mathieu Traes uit Lanaken, Karel Vandaele, Jozef Picavet, J. Uten en Jacques Schulpen, allen uit Maaseik, de drie gevangenen bevrijden. Deze gegevens steunen op een verklaring die door Joseph Rutten op 18 oktober 1946 werd afgelegd. Alles wat zich op de westelijke oever van de Maas bewoog, werd onder schot genomen. Zo werden Theodoor Knippenberg  uit Kessenich op 12 november 1944 en Jaak Winkelmolen eveneens uit Kessenich op 14 november 1944 gedood. Onder de granatenregen van de Duitsers probeerden de boeren uit de bevrijde dorpen toch de bieten te rooien. Dit werd noodlottig voor Mathieu Hoedemakers uit Ophoven op 5 november 1944. Theo Gielen uit Ophoven werd op 27 september 1944 door een granaatscherf getroffen en stierf. Aan het front zelf bleef het niet stil. Vooral in de zone Thorn-Wessem werd hard gevochten tussen de Belgische militairen van de brigade Piron en de Duitse Fallschirmjäger. De Amerikanen kwamen toe op 19 oktober 1944 en werden op 3 november 1944 afgelost door de Engelsen. Op 12 november 1944 slaagden de Engelsen erin, met ondersteuning van de brigade Piron, het kanaal Wessem-Nederweert over te steken en verder op te rukken tot tegen de Maas te Wessem en tot tegen de Maas in Roermond. Op 16 november 1944werd de brigade Piron afgelost door de Engelsen. In de zeven weken dat de brigade Piron de verbinding verzekerde tussen de Amerikanen en de Engelsen verloor zij niet minder dan 27 manschappen. De dorpen Kessenich, Ophoven, Geistingen en Aldeneik bleven nog steeds het mikpunt van het Duits geschut dat opgesteld stond op de oostelijke oever van de Maas in de Nederlandse dorpen Ohé en Laak en Stevensweert. De toestand voor de burgers was zo gevaarlijk dat vanaf 17 december 1944 niemand meer na 17u. op straat mocht verschijnen. Rond Kerstmis, toen er veel sneeuw lag, kwam een Duitse patrouille, gehuld in een witte uitrusting, 's nachts tussen de Leeuwerik en de Spanjaard over de Maas. Op de steenweg van Maaseik naar Ophoven, drongen de Duitsers de woning binnen van Jaak Gelissen. Deze laatste werd weggevoerd, eerst naar Ohé en Laak en later naar Duitsland. Een Duits officier en vijf soldaten bleven in de woning achter; zij installeerden er een observatiepost omdat men er van op de zolder van dit huis met het blote oog en bij helder winterweer alles kon overzien. Familieleden van Jaak Gelissen waren erin geslaagd de Engelsen te verwittigen die de woning omsingelden en de Duitsers krijgsgevangen maakten. In mei 1945 kwam Jaak Gelissen terug uit Duitsland.                                                                                                                  Op 20 januari 1945 werd door het Engelse leger, onder het bevel van generaal Bradley, over de strook Susteren, Echt, Stevensweert, Maasbracht, Montfort tot Roermond een grootscheeps offensief ingezet. Tegen deze overmacht waren de Duitsers niet opgewassen. Geleidelijk aan trokken zij zich terug in de richting van hun heimat. Eindelijk was de rust teruggekeerd.


dinsdag 17 januari 2023

MAASMECHELEN (MECHELEN A/D MAAS) - MOLEN VAN WIRTZ (HOUTEN MOLEN) 1759-1909

Edited Jp
Deze oude molen stond toen waar nu de campus de helix is

 Molen van Wirtz (Houten molen) 1759 - 1909

was gelegen in de Collegestraat (de vroegere Molenstraat) in Maasmechelen dicht bij de grens met Vucht. Type molen: staakmolen met halfopen voet Functie: korenmolen. De laatste eigenaar was een duitse molenaar Frans Wirtz - Janssen (vandaar de molennaam). In 1909 werd de bouwvallige molen afgebroken. het molenterrein werd verkocht aan een zekere Riemersma, die er een houthandel wilde beginnen. Op de molenberg is een Merovingische begraafplaats geweest. In 1912 werd op de molenplaats echter het College gebouwd.

 


X

OUDE BEROEPEN: STEENKOLENHANDELAAR

Men gebruikte voor de haard in de huiskamer "echte" kolen, antraciet. Voor de keukenkachel voornamelijk eierkolen en briketten. De...