Zoeken in deze blog

zondag 13 april 2025

DE TIJD VAN TOEN: DE WATERPUT


Zonder water kunnen wij niet leven. Daarom kozen we van oudsher een woonplaats vlak bij het water. Door putten te gaan graven, waarmee we het water zelf naar boven konden halen, konden we ook wat verder van een waterstroom gaan wonen.

Aan het begin van de twintigste hadden veel woningen, en zeker boerderijen in het buitengebied, een eigen watervoorziening. In Brabant was de waterput meestal te vinden in de buurt van de zijdeur, waar de spoelkeuken – de ‘geut’ was. Het water werd uit de put gehaald met een grote zwaaihengel aan een paal met een tegengewicht, bevestigd aan een boom met een zogenaamde ‘putmik’. Vaak was er ook een draaiboom met ketting aanwezig waaraan een emmer was vastgemaakt, waarmee water uit de put geschept kon worden. De waterput werd niet alleen gebruikt om water uit te putten, maar ook om de melk in de melkbussen in te koelen. De melkbussen werden daarvoor in de waterput gehangen. Ook voor het schoonmaken van de melkbussen was water uit de put nodig; en zand om de bussen mee te schuren. Was die op de bleek lag, werd bevochtigd met putwater en ook de klompen werden bij de put geschuurd. Afhankelijk van de kwaliteit van het putwater werd dit ook gebruikt om te drinken en om mee te koken.

X


DE TIJD VAN TOEN: BOER MET TEGEN BEVRIEZING INGEPAKTE WATERPOMP 1941


X

TONGEREN - DE SPOORWEGBRUG IN DE JAMINÉSTRAAT 1941


X

CINEMA: SIMON VAN COLLEM (ARTIKEL 2015)







vrijdag 11 april 2025

MAASMECHELEN (MECHELEN A/D MAAS) - HEMELRIJKSTRAAT

Het eerste gedeelte van de Hemelrijkstraat:
Hiervoor heette de straat nog Dorpstraat (maar ook een periode Pagenstraat na Dorpstraat, naar het hier gelegen Pagenleen, maar wat dat betekent weet ik niet). Ze leidde naar het hart van Mechelen, naar de eerste kerk op het oude kerkhof. Langs weerszijden stonden eeuwenoude linden die bij de aanleg van "de kassei" in 1860 verdwenen.

Het tweede gedeelte van de Hemelrijkstraat:
Het Bovenste Eind (ook Hemelsrijkseind genoemd) lag bij de laatste lemen schuur van het dorp. De schuur werd in 1941 afgebroken. Dit schilderachtig hoekje met het karretje van "Tei van de Pas" geeft ons een goed beeld van het landelijke en primitieve dorp van onze voorouders. Vele huizen waren van hout en leem en met stro bedekt.

Het eerste gedeelte van de Hemelrijkstraat in de jaren '80.

Het tweede gedeelte van de Hemelrijkstraat in de jaren '80.

X



HET LAATSTE SLACHTOFFER VAN DEN DOODENDRAAD IN MAASMECHELEN / KOTEM 1918

Sinds 2015 staat er in Geneuth, een deelgemeente van Kotem / Maasmechelen een reconstructie van de dodendraad, zonder stroom welliswaar.

Hendrik-Jacob Opsteyn met grootmoeder.

Voor de familie Opsteyn in Maasmechelen is 11 november 1918 een heuglijke dag. Wapenstilstand betekent dat vader Thomas zal terugkeren uit de oorlog. De Duitsers zijn verslagen en de wachters van de Dodendraad verlaten hun posten. De kleine Hendrik “Harieke” Opsteyn denkt dat nu ook het gevaar van de draad is geweken. De getuigenis van meester Gorissen uit Mechelen-aan-de-Maas schetst op tragische wijze wat er gebeurt op Geneuth:

“Op 11 november 1918 was het feest in het dorp. De klokken galmden over Mechelen en Frens de Bekker stapte met roffelende trom door de straten. De oorlog was voorbij! Iedereen deelde in de vreugde. Niemand kon vermoeden dat ’s anderendaags een tienjarige jongeling als zoveelste de lange rij van oorlogsslachtoffers zou aanvullen. Ik herinner me het nog alsof het gisteren was. Nest Booten vertelde het me. Nest was aan de Maas de koe gaan hoeden en kwam me achter het kerkhof tegemoet. “Harieke Opsteyn is dood!”, riep hij me toe. “Harieke dacht dat nu de oorlog toch voorbij is, er geen stroom meer op de draden stond. Hij moest zijn kinderlijk geloof bekopen met de dood.”

De kleine Hendrik Opsteyn denkt dat zijn vader meteen de dag na de wapenstilstand vanuit Nederland terug naar huis komt en met de veerpont tussen het Nederlandse Meers en Geneuth de Maas zal oversteken. Hij wil de eerste zijn om zijn vader te verwelkomen en rent naar de pont. Overtuigd dat de Duitsers weg zijn en dus ook de elektriciteit is afgesloten, neemt hij de kortste weg en wringt zich tussen de draden door. Hij wordt neergebliksemd en sterft ter plekke.

Het duurt nog tot na de ondertekening van de wapenstilstand eer de Nederlandse regering de onderhandelingen en de repatriëring begint. Pas vanaf december 1918 kunnen de geïnterneerden terugkeren naar België. Vader Thomas Opsteyn kan dan ook pas terug. Bij thuiskomst op Geneuth rest hem enkel een grafje en een foto van zijn moeder met kleine Hendrik als herinnering aan zijn liefste zoon. De foto is gemaakt door een Duitse bewaker van ‘den draad’. De draad die de dood van zijn zoon veroorzaakte.


X




MAASMECHELEN / KOTEM GENEUTH MET VEERPONT


XX

DE TIJD VAN TOEN: BOER PEER (2020-2017)


BOER PEER (In 2017 werd het laatst bij hem gefilmd, hij overleed dat jaar op 97-jarige leeftijd)
De 97-jarige boer Peer woont al meer dan vijftig jaar alleen in zijn Brabantse boerderij. Peer leidt een leven zonder enige luxe. Met kromme rug en nog maar een paar koeien op stal boert hij stug door. In de buitenwereld heeft hij geen interesse. Filmmaker Daan Jongbloed volgt Peer acht jaar lang.
Volledig te zien op youtube: https://www.youtube.com/watch?v=dZNTsx_b2Qw

X

woensdag 9 april 2025

DE TIJD VAN TOEN: HET VERVOER (FOTO: BOERENKAR 1925)

Het verkeer op straat was vroeger helemaal anders dan nu. Auto’s of vrachtwagens zag men bijna niet. De stoomtram reed er regelmatig voorbij met reizigers en goederen. In de bietentijd was het bijzonder druk, zowel van bietentrams als van boerenkarren en wagens met hun vracht bieten. Het meeste vervoer gebeurde nog met paard en kar. De bakker deed zijn ronde met paard en bakkerskar. Je had een groentenkar, een kolenkar, een petroleumkar voor lampolie, vuilniskar enzovoort. Van sorteren was toen nog geen sprake. In sommige huizen was het toilet nog niet aangesloten op de riolering, maar stond op een beerput. Als die vol was, moest de beerpompwagen komen. Dikke darmen werden aan mekaar gekoppeld van aan de pompmachine tot in de beerput. Dan moesten twee mannen een wiel met groot handvat draaien. Dat was zwaar werk. Af en toe moesten ze stoppen om weer op adem te komen. Ook de rioolputjes in de straatgoten werden regelmatig door stadswerklieden geledigd met een aangepast schopje met lange steel.

X
 

DE TIJD VAN TOEN: TREKHONDEN EN DE HONDENKAR

Vroeger werden ook trekhonden gebruikt: de hondenkar van de kolenboer voor een kleine bestelling, de scharenslijper met een klein karretje, melkboeren, loodgieters enz. De bakkers deden hun ronde echter met de triporteur (bakkersfiets op drie wielen). Ook de voddenmannen en ophalers van oud ijzer en de verkopers van konijnenvellen gebruikten nog hondenkarren.

X

TONGEREN: VEEMARKT (KOEIENMARKT) AAN DE MAASTRICHTERSTRAAT 1950



VERTELSEN VAN EEN TONGENAAR:                                                                                                          ‘Van ’s morgens vroeg bij het krieken van de dag brachten de boeren hun vee reeds naar de koemarkt, onderaan in de Maastrichterstraat. Velen brachten hun koebeesten te voet naar de markt. Anderen, die van verder kwamen, hadden hun koeien en kalveren op een wagen staan, getrokken door één of twee paarden. Onderaan in de Viaductstraat (nu Jaminéstraat) was een veehandelaar gevestigd. Van daar uit werden ook koeien en kalveren aangevoerd. Van bij ons thuis op de Leopoldwal zagen we hoe het vee, in een kudde van 20 à 30 koeien, over de wal gedreven werden richting het slachthuis. Hier waren het nodige aantal veedrijvers bij om de kudde samen te houden. De dieren waren erg onrustig door de ongewone omstandigheden en het gebeurde meer dan eens dat een koe ontsnapte naar één van de tuinen van de Leopoldwal. Wat een gedrum moet dat geweest zijn in de kleine straatjes van het begijnhof, tot bij het slachthuis (nu jeugdherberg ‘Begeinhof’). Wij, kwajongens, gingen terwijl de veemarkt bezig was, aan de boeren die dikke sigaren rookten, vragen om het sigarenbandje voor onze verzameling, die we dan plakten in een schrift.’

X

DE TIJD VAN TOEN: GRAANOOGST


De graanoogst was tot diep in de twintigste eeuw veel meer dan alleen een landbouwactiviteit. Het moment dat de graanoogst in de grote graanschuren was binnengebracht, was dan ook zonder meer een feestelijk gebeuren, op de boerderij zelf en bij uitbreiding in heel het gehucht of dorp.

Oogstmoment

Graan wordt gemaaid, liefst zo kort mogelijk bij de grond. Het oogsten van het graan gebeurt doorgaans in de maand augustus, niet voor niets de oogstmaand geheten. Maar afhankelijk van de weersomstandigheden – regen en koude doen trager groeien, veel zon sneller rijpen – en het soort graan – rogge wordt voor tarwe geoogst – valt de oogst vroeger dan wel later. Het is belangrijk om het juiste tijdstip van maaien te bepalen. Niet te vroeg, want dan zijn de graankorrels in de aren nog niet rijp genoeg, niet te laat want dan bestaat het risico dat bij het maaien de graankorrels uit de aren vallen en verloren zijn voor consumptie. Wel is het zo dat machinaal gemaaid graan doorgaans langer blijft staan dan graan dat vroeger met de hand werd gemaaid. Omdat in onze regenachtige regio misschien wel het graan, maar zeker niet het stro voldoende kon drogen, moest het graan na het manueel maaien nog enige tijd te drogen staan op het veld. Zodra evenwel in de jaren 1950 de maaidorser tegelijkertijd maaide en dorste, verdwenen de zo typische gestuikte schoven op de gemaaide graanvelden. 

Handwerktuigen

Het handmatig maaien van het graan gebeurde van oudsher met de sikkel, die in Vlaanderen vanaf de hoge Middeleeuwen veelal werd vervangen door de zeis. De zeis kreeg in de zestiende eeuw concurrentie van de pik – een soort verkorte zeis die in de hand werd gehouden – met bijhorende pikhaak waarmee het gemaaide graan werd bijeengehaakt. Pik met pikhaak kenden, behalve ook in Frankrijk, bijna alleen in onze contreien een echte doorbraak die op het einde van de negentiende eeuw vrij algemeen was. Met de sikkel snijdt men het graan, de zeis maait en met de pik kapt men. Het scherpen van de mesbladen van sikkel, zeis of pik gebeurde op het veld met het wethout of strekel, een houten lat, ingesmeerd met nat (ijzer)zand. Later beschikte men over een wetsteen die in de handel werd aangekocht. De grove ongeregeldheden in de snede als gevolg van het kappen in de grond of tegen stenen werden tijdens de middagpauze, of ’s avonds letterlijk weggeklopt met de haarhamer en het haarspit.

Zwaar werk

Maaien met de zeis of de pik was zwaar werk. Urenlang gebogen staan, telkens opnieuw kappen of maaien in liefst een zo vloeiend mogelijke beweging onder een vaak loden zon vergde de nodige kracht, uithouding en vaardigheid. Het rendement per pikker of maaier varieerde bijgevolg sterk naargelang de persoonlijke capaciteiten. En dan mag niet uit het oog worden verloren dat het graan pakweg 150 jaar geleden veel minder dicht op elkaar stond dan vandaag het geval is. Maar zelfs met dat ‘voordeel’ kwam men met de zeis niet verder dan 50 are per dag per maaier voor tarwe of meer voor bijvoorbeeld haver, met de pik 30 tot 40 are, met de sikkel minder dan 20 are. Dat waren bovendien werkdagen van 4-5 uur ’s morgens tot 8-9 uur ’s avonds wanneer het donker werd.


Teamwerk

De graanoogst was echt teamwerk waar ieder zijn eigen taak had. Het maaien zelf was mannenwerk, maar daarnaast waren het de vrouwen en de kinderen die het gemaaide graan verder aanpakten. Dat moest immers worden gebonden tot schoven die op hun beurt werden rechtop gezet (per drie, vijf of tien) in een lange rij of een andere vorm naargelang de regio. Tenslotte werd na het maaien, maar vooraleer de graanschoven werden geladen op de wagen, nog het veld stap voor stap overlopen om de gevallen aren manueel op te rapen, het zogeheten arenlezen. Graan manueel maaien was dus zeer arbeidsintensief. Het verklaart meteen de vroege, en ook succesvolle, zoektocht naar machines die eerst ten dele, gaandeweg volledig het maaiproces konden overnemen.

Technologische evolutie

Decennialang bleef de maaibalk, getrokken door één of twee paarden, het meest verspreide maaituig. Het was relatief goedkoop, met een grote werkzekerheid en geschikt voor kleinere oppervlakten. De technologische evolutie die in het buitenland natuurlijk niet had stilgezeten kreeg ook hier ingang. Dat resulteerde in de hier weinig verspreide zwadmaaiers of de na 1920 alom gekende maaimachines met een bijzitter waardoor het graan na het maaien in ongebonden bussels op het veld werd verzameld. Maar vooral de pikbinder die het graan maaide én bond, eerst met ijzerdraad, later met touw, betekende een kleine revolutie op de boerderij inzake arbeidsbesparing. In de kleinschalige Belgische landbouw kende hij evenwel pas na 1950 een definitieve, zij het kortstondige doorbraak. Het tuig werd immers al snel overvleugeld door de maaidorsmachine.

X





DE TIJD VAN TOEN: HET DORP, IK WEET NOG HOE HET WAS (FOTO: OOGSTEN 1951)


Wie ouder is dan veertig associeert 'Het dorp, ik weet nog hoe het was' wellicht meteen met de hit van de Nederlandse cabaretier Wim Sonneveld uit 1974. in het liedje blikt 'iemand' nostalgisch terug op zijn geboortedorp waar het lokale karakter en de vertrouwde traditionele leefwereld door modernisering en commercialisering aan het verdwijnen zijn. Dat het nogal melige nummer – een cover van een liedje van de Franse chansonnier Jean Ferrat maar voorzien van een eigen, Nederlandse tekst − uit het begin van de jaren zeventig stamt is niet toevallig. Die periode wás ook het einde van het oude platteland en van het klassieke concept van de dorpsgemeenschap. 

X

dinsdag 8 april 2025

DE TIJD VAN TOEN: BEMESTING VAN HET VELD


X

DE TIJD VAN TOEN: KOLENBOEREN


X

DE TIJD VAN TOEN: KINDERARBEID, EEN HARDNEKKIGE MISSTAND

Het fabriekswerk is eenvoudig, daarom wordt het overgelaten aan goedkope arbeidskrachten, zoals kinderen. Op deze foto staan jonge katoenspinners in 1909.

Boerenkinderen gaan alleen naar school als er geen werk is op het land. (Foto 1900)

Ze kregen te weinig slaap, gingen niet naar school en hun handen kwamen tussen de machines. Toch bestond er lang geen bezwaar tegen de inzet van kinderen in fabrieken en andere vormen van kinderarbeid. Pas in de loop van de negentiende eeuw veranderde dat.

In alle pre-industriële samenlevingen is kinderarbeid een veelvoorkomend verschijnsel. Een groot deel van de bevolking verdient zo weinig dat kinderen moeten worden ingezet om ervoor te zorgen dat er genoeg geld is om te overleven. Het gaat vooral om werk in de landbouw, werkplaatsen van ambachtslieden, de huisnijverheid of de huishouding van welgestelde burgers. Deze traditionele kinderarbeid werd eeuwenlang gezien als een gegeven, als iets dat er nu eenmaal was. Pas met de opkomst van de moderne, grootschalige industrie begonnen sommigen kinderarbeid te zien als een probleem. In textielfabrieken werkten kinderen vanaf zes jaar veertien uur per dag. Het beeld ontstond zelfs dat kinderarbeid vooral het gevolg was van de Industriële Revolutie. Daardoor kwamen er immers door stoommachines aangedreven fabrieken, waar de ambachtelijke productie werd overgenomen door gevaarlijke en in razend tempo werkende machines. Voor dit werk was geen grote lichaamskracht of jarenlange scholing noodzakelijk, zodat ook vrouwen en kinderen ingezet konden worden. En omdat de concurrentie moordend was zouden fabrikanten de voorkeur geven aan deze arbeidskrachten, die aanzienlijk goedkoper waren dan volwassen mannen.
In landen waar de Industriële Revolutie vroeg op gang kwam – dus in Groot-Brittannië, maar ook in Frankrijk en België – leidde de komst van grootschalige mijnen en fabrieken inderdaad tot enorme misstanden. Bekend zijn de verhalen van zesjarige kinderen die wagens met steenkool door nauwe mijngangen moesten slepen, terwijl kleuters van vier de veiligheidsdeuren tussen de verschillende gangen en schachten bedienden. Ook in de gigantische textielfabrieken werkten kinderen vanaf zes jaar veertien uur per dag, zes dagen in de week, tussen levensgevaarlijke machines. In Nederland begon de grootscheepse industrialisatie pas rond 1890, waardoor de ergste excessen hier zijn vermeden. Steenkoolmijnen kwamen er in Nederland pas na 1900, en toen werden er geen jongens jonger dan veertien jaar aan het werk gezet. Mede door de gruwelverhalen over Engeland en de Belgische Borinage ontstond hier in de beginfase van de industrialisatie bezorgdheid over kinderarbeid in de fabrieken en kwam er een mentaliteitsverandering op gang. Langzaam rees het besef dat het eentonige, ongezonde, soms gevaarlijke maar altijd vermoeiende werk dat kinderen verrichtten op den duur schadelijk was. Volgens een rapport van de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van Nijverheid uit 1853 stond het als een paal boven water dat kinderarbeid ‘niet alleen hunne ligchamelijke, maar ook hunne verstandelijke en zedelijke ontwikkeling zeer benadeelt’. 
In 1878 beschrijft een onderwijzer hoe er vanaf het voorjaar voor kinderen van alles op het land te doen is. Het begon met aardappels poten in de lente, dan vlas wieden, vervolgens aren lezen tijdens de graanoogst, om te eindigen met het rooien van de aardappels in de herfst. ‘Dan kan weder aan school worden gedacht. Verschrompeld van buiten en van binnen, ordeloos en ruw, komen de stumperds dan hun plaatsen in de schoolbanken weer innemen. Men begrijpt hoe het dan staat met hun kennis.’
Soms was het werk dat kinderen op het platteland verrichtten niet extreem zwaar. Zo werden in de boomgaarden ook achtjarige jongens ingezet als ‘kezewachters’ ofwel levende vogelverschrikkers, die er met trommels en kleppers voor moesten zorgen dat vogels zich niet aan het fruit vergrepen. Deze arbeid was op zich niet heel uitputtend, maar de knaapjes waren wel van ’s ochtends vijf tot ’s avonds zeven in de weer, en dat zeven dagen in de week. En wat te denken van kinderen van zeven of acht die op handen en voeten op een natte akker onkruid moesten wieden of wekenlang hielpen bij het dorsen, in een hete en van stof vergeven schuur? Ook het leven van de tienjarige jongens die als koeienwachters aan het werk werden gezet was allerminst benijdenswaard. In weer en wind stonden ze lange dagen op de dijk waar de koeien graasden, in armoedige kleding die hen nauwelijks droog en warm hield. En wanneer de beesten op stal stonden, moesten ze helpen met uitmesten, melken en andere karweitjes.
Veel kinderen werkten in de werkplaatsen van ambachtslieden, in touwslagerijen en steen- en pannenbakkerijen, die vooral na 1850 flink in aantal en omvang toenamen. In sommige touwslagerijen stonden kinderen van vijf jaar aan het zware wiel te draaien, en in steenfabrieken moesten kinderen zo’n veertien uur per dag stenen keren, stapelen of versjouwen. In de sigarenindustrie werkten ook veel kinderen, van wie sommigen niet ouder waren dan vijf jaar. Een groot deel van de productie werd echter door thuiswerkers verricht, terwijl ook in de grote sigarenfabrieken het werk volstrekt handmatig gedaan werd. Het ging hier dus om een traditionele vorm van nijverheid, terwijl ook in de beruchte glas- en aardewerkfabrieken van de firma Regout in Maastricht kinderen werden ingezet, vooral bij werk dat nog niet machinaal verricht kon worden.

X

DE TIJD VAN TOEN: SCHAFTEN TIJDENS DE OOGST


X

maandag 7 april 2025

DE TIJD VAN TOEN: VLAS REPELEN EN BRAKEN

Vlas repelen

Vlas braken 1899

Om vlas te verwerken moest het gerepeld en gebraakt worden. Repelen betekent de zaadknoppen uit het vlas halen. De lijnolie uit het zaad is een grondstof voor verf. Het vlas werd daarna in een sloot gelegd om te rotten. Het moest negen tot tien dagen onder water staan om de vezel eruit te kunnen krijgen. Dat gebeurde door het vlas te 'braken' (breken): de vezel kwam vrij en daarmee werd linnen geweven. Het braken was zwaar en stoffig werk dat niet goed voor de longen was en waar mensen ziek van werden. Vandaag de dag wordt er op kleine schaal weer vlas verbouwd. Naast basisproduct voor linnen en lijnolie wordt het gewas nu ook gebruikt voor het maken van zeep en het vlechten van eendenkorven. Het zaad wordt tegenwoordig al machinaal op het land uit het vlas gehaald. Daarna blijft het een paar weken liggen te dauwrotten. 

X



DE TIJD VAN TOEN: UITMESTEN VAN DE STALLEN

De verzorging van koeien en jongvee was zeer belangrijk. Dat moest geregeld ververst worden, want door het vreten en het liggen en opstaan van de dieren kwam stro in de grup terecht. De boer ging een aantal keren per dag achter de koeien langs om plukken stro  met de vork op te schudden en weer bij het ligbed te leggen. Hij controleerde daarbij nauwlettend of de dieren 'in orde waren'. De resten van het ligbed raakten in de grup. Vermengd met de vaste mest zorgde dit voor ruige mest, dat iedere dag op de mesthoop kwam. 

X


DE TIJD VAN TOEN: DE SMID

Bij het 'vlakbranden' met het gloeiende ijzer ontstond veel rook met een aangename schroei- en brandlucht.

De plaatselijke ambachtslieden hadden veel werk van de boeren. U ziet op de foto een smidsknecht bezig met het te pas maken van een heet hoefijzer voor een paardenhoef. Na het vlaksnijden van de hoef en het vlakbranden met het hete ijzer was de hoef geschikt om het inmiddels in een waterbak afgekoelde hoefijzer onder de hoef te spijkeren. Het hoefijzer werd aan de onderkant van de hoef vastgespijkerd, zodanig dat de speciale vierkante koppen op de hoefnagels wegvielen in uitsparingen in het ijzer. De uitstekende punten van de hoefnagels aan de zijkant van de hoef werden afgeknipt met de hoefnijptang en weggeslagen in de zijkant van de paardenhoef. Voor het netjes afwerken bracht de smid met een kwast een zwart smeersel aan. Voor omstanders rook het lekker, het afbranden van een paardenhoef; voor het paard was het niet pijnlijk.

X

zondag 6 april 2025

DE TIJD VAN TOEN: GEOFFREY BAYLDON ALS "CATWEAZLE"

Catweazle is een Engelse tv-kinderserie die twee seizoenen lang in het Verenigd Koninkrijk (en andere landen) werd uitgezonden: in 1970 en 1971. In Nederland werden seizoen 1 en 2 van de serie uitgezonden door de NOS; voor het eerst op zondag 4 januari 1970, op de zender Nederland 2 aanvankelijk onder de titel De tovenaar van Saburac, als opvolger van de populaire Nederlandse serie Floris. De serie werd geschreven door de Britse acteur Richard Carpenter en verhaalt over de 11e-eeuwse , excentrieke, incapabele, riekende maar vooral ook aandoenlijke tovenaar Catweazle. Op de vlucht voor de Normandiërs maakt hij door een mislukte toverspreuk (hij probeert te vliegen, maar dat pakt heel anders uit) een onbedoelde tijdreis en belandt hij vanuit het Engeland van het 11e-eeuwse in het 20e-eeuws Engeland: hij heeft dan 900 jaar door de tijd gereisd en wordt geconfronteerd met een voor hem vreemde en vooral verbazingwekkende wereld. De serie is veelal gefilmd op locatie in Engeland en gunt de kijker een aardige blik op het Engelse landleven eind jaren zestig. Dat, in combinatie met typisch Britse humor, maakte de serie uiteindelijk bijzonder populair in Engeland, Australië, Duitsland, Tsjecho-Slowakije en Nederland.

X


DE TIJD VAN TOEN: DE WATERPUT

Zonder water kunnen wij niet leven. Daarom kozen we van oudsher een woonplaats vlak bij het water. Door putten te gaan graven, waarmee we he...