Zoeken in deze blog

maandag 31 maart 2025

DE TIJD VAN TOEN


X

MAASEIK (TOEN MAESEYCK) BOSCHSTRAAT (NU BOSSTRAAT)


X

DE TIJD VAN TOEN: VERVOER VAN HOOI MET PAARD EN KAR IN DE KEMPEN


X

DE TIJD VAN TOEN: VLAAMSE MELKMAN


X

DE TIJD VAN TOEN: SCHILDERIJEN HONDENKARREN HENRIETTE RONNER-KNIP (1821-1909)








BIOGRAFIE VAN HENRIETTE RONNER-KNIP
Henriette Ronner-Knip is de geschiedenis ingegaan als de poezenschilderes bij uitstek. Haar schilderijen met poezen zijn nog altijd bekend en geliefd bij het grote publiek, omdat zij haar katten treffend op doek wist vast te leggen met hun karakteristieke poses, de textuur en kleuren van hun vacht en hun 'geheimzinnige kattenblik'. Henriette werd in 1821 in Amsterdam geboren als tweede kind van de Brabantse kunstschilder Josephus Augustus Knip en de Amsterdamse Cornelia van Leeuwen. Ze had één broer: August (1819-1861). Henriette en haar broer waren de derde generatie kunstenaars in de familie. Knip verhuisde kort na haar geboorte met haar ouders naar Den Bosch en vervolgens Parijs, waarna de familie in 1827 terugkeerde naar Nederland (Vught). Inmiddels was haar vader blind geworden aan één oog. Voor vrouwen met artistiek talent stond in de 19e eeuw lange tijd alleen de leerweg via familie open. Henriette leerde dan ook het vak van haar vader, die veestukken, stalinterieurs en landschappen schilderde. Al op haar vierde kreeg Henriette een vaste plek in het atelier van haar vader en op haar elfde verjaardag kreeg zij een schildersezel van hem cadeau. In de voetsporen van haar vader schilderde ze landschappen met vee en was ze geïnteresseerd in het afbeelden van allerlei kleine dieren zoals hazen, duiven, honden en katten. Omstreeks 1870 begon ze met het schilderen van katten, een onderwerp waar ze vandaag de dag nog altijd om bekend staat. Ondanks het feit dat haar vader aan één oog blind was geworden verzorgde hij, met ijzeren discipline, de artistieke opvoeding van zijn dochter en die van haar broer. In 1902 schreef tijgenoot Johan Gram het volgende over haar jeugd, in een boek dat ter ere van haar zeventigste verjaardag verscheen: 'Van 's morgens heel vroeg totdat de duisternis viel, zat zij trouw te werken, hetzij in het atelier; geen andere verpozing van het werk werd haar gegund dan de etenstijd, die zij in een stikdonkere kamer moest doorbrengen, omdat haar vader hoopte daardoor haar gezicht te versterken en haar te behoeden voor het ongeluk dat hem getroffen had'.
In 1833 verhuisde het gezin Knip na een kort verblijf in Den Haag weer naar Brabant, ditmaal naar Berlicum. Gaandeweg nam Henriette de zorg van het huishouden op zich en droeg zij met de verkoop van haar schilderijen als jong meisje al bij aan het gezinsinkomen. Vanaf 1838 verkocht ze werk op de jaarlijkse Tentoonstellingen van Levende Meesters die in verschillende Nederlandse steden werden georgeniseerd; Noord-Brabantse landschappen met vee, dorpsmarkten, stalinterieurs, scenes met huisdieren, vee, duiven, jachthonden en apen, alles in een romantische stijl. Na de dood van haar ouders verhuisde Henriette in 1848 op 27-jarige leeftijd naar Amsterdam. Hier werd ze het eerste vrouwelijke lid van het kunstenaarsgenootschap Artis et Amicitiae. Twee jaar daarna trouwde ze met Feico Ronner, die zij in Berlicum al had ontmoet. Meteen na het huwelijk vestigde het paar zich in Elsene bij Brussel. Voortaan noemde ze zich Ronner of Ronner-Knip. Ze kwam onder de invloed van de Belgische realistisch werkende hondenschilder Joseph Stevens (1816-1892) en was gefascineerd door trekhonden, waarmee ze behoorde tot de eerste generatie van kunstenaars van het realisme die hun inspiratie in het dierenleven vonden. Met haar hondenschilderijen kreeg Ronner-Knip veel bekendheid. Haar roem was zo groot dan de koningin van België en haar schoonzuster hun schoothonden door haar lieten vereeuwigen. Toch zou zij haar naam pas definitief vestigen met de langharige poezen die zij vanaf 1870 begon te schilderen en aquarelleren. Dat katten zo ineens in de belangstelling stonden zou in belangrijke mate te maken hebben met de eerste raskattententoonstelling, die in 1871 in het Londense Crystel Palace werd gehouden. Henriette Ronner-Knip was in staat om precies vacht, houding en uitdrukking van deze dieren weer te geven. Ook het anekdotische element dat ze vaak toevoegde maakte haar werk populair. Omdat de kat als huisdier steeds vaker voorkwam in de salons van de gegoede burgerij bleek dit een gat in de markt te zijn. Ronner-Knip plaatste haar katten in voor het welgestelde publiek herkenbare, luxe ingerichte huiskamers. Ze gaf haar schilderijen titels als 'Instrumenten spelen', 'Muziekles' of 'Reis om de wereld', wat haar kunstwerken iets menselijks en komisch tegelijk gaf. Ze had een bijzondere en eigen manier van werken. In de tuin achter haar huis bevond zich de 'foyer des artistes', waar altijd leenkatten verbleven. In haar atelier werd gebruik gemaakt van een speciaal kattenmeubel, een soort glazen Louis XV-kast, waarin zij zowel de dieren kon observeren die zij in rust wilde schetsen als de jonge katjes die anders alle kanten uitschoten. Henriette Knip kreeg met Feico Ronner vijf kinderen, van wie er drie kunstschilder zouden worden. Feico had een slechte gezondheid en oefende geen beroep uit; Henriette was de kostwinner van het gezin. Haar echtgenoot hielp haar wel met de zakelijke kant van het kunstenaarschap. Dit was een dagtaak, want Henriette deed aan veel tentoonstellingen mee in binnen- en buitenland. Dat zij zeer succesvol was blijkt ook uit de vele zilveren en gouden medailles die zij ontving voor haar werk. In 1887 werd ze ridder in de Belgische Leopoldsorde en in 1901 ridder in de Orde van Oranje-Nassau. De prijzen die ze voor haar werk vroeg stegen in de loop van haar carriere snel: van tweehonderd gulden in de jaren 1840 tot meer dan tweeduizend gulden in de jaren 1880, in die tijd een prijs die alleen de bekendste schilders konden vragen. Na de dood van haar man in 1883 bleef Henriette Ronner-Knip in Elsene wonen en werken. Onder invloed van het impressionisme werden haar composities aan het einde van haar carriere eenvoudiger: ze legde zich meer op de katten toe dan om hun omgeving en schilderde in lichtere kleuren. Tot op hoge leeftijd schilderde ze nog - onvermoeibaar - elke dag 4 tot 5 uur haar poezen. Henriette Ronner-Knip stierf op 28 februari 1909 in Elsene en werd daar bijgezet in het familiegraf naast haar man. Na haar dood verschenen necrologieën in diverse kranten en tijdschriften. Zo schreef de Wereldkroniek: 'Met Henriette Ronner-Knip is een zeer belangrijk figuur uit de Nederlandsche schilderswereld van ons heengegaan, een vrouw, wier nagedachtenis in haar werk nog eeuwen lang zal blijven voortleven over heel de wereld'.

X




zondag 30 maart 2025

MAASTRICHT - TRAM TE NEERCANNE 1925

Een volgepakte tram, komend van Kanne, staat te wachten op het einde der inklaring bij het douanekantoor annex tramhalte te Neercanne.

X

DE TIJD VAN TOEN: MEISJES NAAIEN JUTE ZAKKEN (FOTO CA. 1900)

Rond de eeuwwisseling werden de jute zakken nog met de hand genaaid. Voor dit grove naaiwerk werden vooral heel jonge meisjes ingeschakeld. Van naar school gaan kwam dan weinig terecht.

X

DE TIJD VAN TOEN: TARWE OOGSTEN (FOTO CA. 1948)


X

DE TIJD VAN TEON: GRAAN BEWAREN IN GRAANMIJT 1957

Een graanmijt bouwen, gebeurde soms ‘uit de losse hand’ maar soms ook rond een paal. De mijt kon overal worden opgezet, in tegenstelling tot een kapberg die een vaste plek had.

Graan bewaren is precisiewerk. Vroeger werden 'schelven' graan in zaadberen gelegd. Tegenwoordig ligt het graan in bewaarplaatsen waar eventueel belucht kan worden. Computers en allerlei geavanceerde meetapparatuur helpen de boer om de kwaliteit tiptop te houden. Vroeger ging het meer op het oog en met tanden en nagels. Als graankorrels tussen tanden en nagels niet meer fijn te drukken waren, werd het gewas droog genoeg geacht om te oogsten. Met sikkel en zicht gingen de halmen omver waarvan ze rechtop ‘op schoven’ of ‘op schelven’ werden gezet. Zo werden de aren droog gehouden of, indien nog niet droog genoeg, nagedroogd. En dan kwam het proces van opladen en opbergen. Ook dat was handwerk en dat bleef het voor veel boeren tot een flink eind na de Tweede Wereldoorlog. Het neerleggen van de schelven in speciale zaadbergen of zaadmijten zoals op de foto, moest zo gebeuren dat de halmen in het midden hoger kwamen te liggen dan de uiteinden. Regen droop er dan aan de zijkanten af. Dat voorkwam niet helemaal dat de buitenste laag nat werd. Van bovenaf kon er meestal toch regen in. Sommige boeren legden daarom bovenop de top nog een dikke laag stro of een dekkleed van jute. De zo gebouwde graanmijten bleven de hele winter op het land staan. Wanneer er tijd was om te dorsen, haalde men er schoven uit.

X

zaterdag 29 maart 2025

DE TIJD VAN TOEN: VAN APPELS EN PEREN (ALBERT VAN HOLEN, GESCHREVEN IN 1988)






X





DE TIJD VAN TOEN


X

DE TIJD VAN TOEN: EEN SCHIP WORDT VOORTGETROKKEN DOOR DE SCHIPPER (FOTO CA. 1912)

Men was volledig afhankelijk van de wind, als die tegenzat of afwezig was zoals op deze foto moest het schip getrokken worden met een lange lijn aan land. Voor dat werk waren scheepsjagers beschikbaar die met hun paard tegen betaling een deel van het traject voor hun rekening namen. Als die niet beschikbaar waren, of als hij het geld er niet voor over had, moest de schipper zelf trekken. Het was vrij zwaar werk dat ook wel door de schippersvrouw werd gedaan.

X


LANAKEN (LANAEKEN) - RADIUM FABRIEK 1929

Ooit een diamantslijperij, dan sinds 1924 een rubberbedrijf, de eerste jaren nog onder de naam “NV. RADIUM “ en daarna “CARIDENG” tot aan het faillissement in 1981. 

X



donderdag 27 maart 2025

CINEMA - MINEURS (2007, 118 MINUTEN)


Van december 2024 brengt de Sociaal-Culturele Koepel-federatie Feniks vzw twee vertoningen van de speelfilm ‘Mineurs’ , kortom HET ZWARTE GOUD OP HET WITTE DOEK. Dit is meteen een eerste smaakmaker voor het gelijknamige filmfestival dat zich in het voorjaar 2025 een weg baant langs het Limburgse kolenspoor. De na-oorlogse arbeidsmigratie in België viert in 2025 zijn 80-jarige geschiedenis. Het Franse woord ‘mineurs’ heeft een dubbele betekenis. Enerzijds ‘minderjarigen’ en anderzijds ‘mijnwerkers’. Bij deze film ‘Mineurs’ zijn beide betekenissen relevant. Vier jonge kinderen in hun pre-pubertijd zijn de rolmodellen in dit aandoenlijke emigratieverhaal over de Italiaanse arbeidsmigratie anno 1961. Deze film werd grotendeels opgenomen (in 2007) in Belgisch-Limburg, onder regie van Fulvio Wetzl, met zowat 100 figuranten overwegend uit de mijnstreek van Beringen tot Genk. Het kwam destijds echter nooit tot openbare vertoningen in Limburgse bioscopen. Dit worden dus, 17 jaar later, de allereerste keren dat de toenmalige figuranten zichzelf (en/of hun familie en vrienden) op het witte doek kunnen terugzien! Men zegge het voort. We leren de vier kinderen kennen, en de film zoemt ook uitdrukkelijk in op de sociaal-antropologische achtergrond van de arbeidsmigratie. De hoofdrol is weggelegd voor Franco Nero, bekend uit tal van Westerns en epische/historische films. Een sleutelrol is ook die van Fernando, de Italiaanse schoolmeester die zijn leerlingen een ethisch bewustzijn bijbrengt via poëzie. Het Belgische dorpsleven en het mijnverleden van begin jaren ’60 worden kleurrijk geschetst. In een bijrol duikt zowaar ook wijlen Dré Steemans op in de cast, of is het zijn Italiaanse alter ego ‘Felice Damiano’? We volgen de emigranten via telefoongesprekken, die nog gevoerd worden vanuit de openbare telefooncel. De rampzalige gevolgen van stoflong (de longziekte silicose, veroorzaakt door het jarenlange werk in de steenkoolmijnen) komen aan bod. Het zwaartepunt van de film ligt evenwel op het integratieverhaal van twee families Italiaanse ‘gastarbeiders’ die met de trein naar België reizen, en over hun moeizame eerste contacten met het Vlaamse volk en met de stugge arbeidsstructuren. We zien ook hoe een slimme en breeddenkende onderwijzeres helpt om het wantrouwen te overwinnen. En de mijnterrill werd blijkbaar al in 1962 ingezet als een soort avonturenberg. Met halsbrekende afdalingen wordt zo het laatste restje afstandelijkheid uit de weg geruimd. De ultieme ‘moedproef’ volgt wanneer de jonge Armando met zijn vader als mijnwerker meegaat in de koolmijn tot vele honderden meters onder de grond.

X

DE TIJD VAN TOEN: WATERSTOKER 1929


We draaien de kraan open en er is heet water. Als het moet koken, zetten we de waterkoker aan. Voor de was gebruiken we een wasmachine en het warme water van douche en bad zorgt ervoor dat we schoon de deur uit gaan. Hoe anders was dat vroeger! Je kon zelf water verhitten op een vuurtje, maar voor grote hoeveelheden was dat een heel gedoe. Daarom waren er waterstokers, waar je emmers warm water kon kopen.

De waterstoker werkte vaak ’s nachts en verwarmde enorme ketels met water. De eerste klanten kwamen al vroeg in de ochtend. Zo hadden huisvrouwen water nodig om de was te doen (op maandag natuurlijk) of om de kinderen in de tobbe te stoppen. In het begin van de twintigste eeuw telden grote steden honderden waterstokers; vooral in de arbeiderswijken. De arbeidsomstandigheden waren niet erg goed in de kleine rokerige ruimte waar de waterstoker zijn of haar werk deed. Gevaarlijk was het ook; er brak soms brand uit in de stokerij. En het was geen vetpot. Een emmer heet water kostte hooguit een paar cent. Vaak werd een waterstokerij dan ook gecombineerd met de verkoop van schoonmaakmiddelen, aanmaakhout en snoep.

X




DE MIJN: MIJNWERKERS KOMEN NA DE NACHTDIENST WEER BOVENGRONDS


X

DE TIJD VAN TOEN: HET KOKEN VAN DE MAALTIJD 1954

Moeder maakt het eten klaar, het zoontje speelt met zijn kraantje en vrachtwagentje. In die tijd geen speelgoed hoe het nu is. Maar toch, als men cowboytje en indiaantje speelde was het weliswaar met een speelgoedgeweer (zelfs met een doodgewone stok kon het ook) en was je John Wayne zelf, de altijd winnende held.

X



CINEMA - LA VIE MODERNE 2008

Documentairemaker Depardon begint zijn La vie moderne, over het dorp in het Centraal Massief waar hij opgroeide, met het landschap zelf; de smalle kronkelige landweggetjes tussen de afgelegen boerderijen, zo gefilmd dat de camera bijna lijkt te zweven. Prachtige, woest schone beelden zijn het, ondersteund door ruisende wind, laag zonlicht en cellomuziek. Dan interviewt hij de boeren, aan de keukentafel, waarbij hij het archaïsche interieur vangt in lang aangehouden vaste shots. Ze zijn oud en stug, maar nooit onvriendelijk of bot. La vie moderne toont hun vergeefse worsteling om een traditie te behouden, en de onherroepelijke intrede van verandering.

X

woensdag 26 maart 2025

DE TIJD VAN TOEN: VERGETEN SPEELGOED (ALBERT VAN HOLEN, GESCHREVEN IN 1988)










X

MAASMECHELEN MOBILISATIE 14-18




X

DE MIJN: TREINVERVOER

De paarden werden uiteindelijk vervangen door locomotieven. Deze konden meer wagentjes met kolen tegelijkertijd verslepen dan een paard. En een locomotief was ook nooit humeurig of eigenwijs. Overal in de toegangswegen lagen spoorrails (een paard trok de wagentjes ook al over spoorrails). Je kunt je voorstellen dat het een komen en gaan van treinwagons was. De volle wagens moesten zo snel mogelijk naar boven en de lege wagens moesten zo snel mogelijk terug. Een logistieke klus van jewelste. De vervoersregelaar zorgde ervoor dat het treinverkeer optimaal verliep. Hij wist precies op welke plekken welke wagons geparkeerd stonden. Hij wist ook precies hoeveel lege wagens er op weg waren naar beneden. Een stagnatie in het spoorvervoer betekende dat de productie stillag, een ongewenste situatie. De locomotief op de foto is een benzinelocomotief.

X

DE MIJN: PAARD

Het paard aan het werk, met leren hoofdbescherming op.

De steenkolenmijnen produceerden zo veel kolen, dat het vervoer naar boven goed geregeld moest worden. Mankracht had ondersteuning nodig van paardenkracht. Zo'n paard kon niet in de liftkooi naar beneden, die was te klein. Het paard werd in een tuig gehesen en onder de liftkooi opgehangen en zo naar beneden vervoerd, het donker in. Voor het paard een helse tocht. Toen men net begon met paardenkracht ondergronds werden de paarden elke dag weer naar boven gehesen. Daar kwam men snel op terug, dit was te tijdrovend en bracht te veel stress met zich mee voor de dieren. Beneden bij de schacht werden stallen gebouwd en de paarden die eenmaal naar beneden waren gehaald, bleven jaren beneden. Een gemiddeld werkpaard ging ondergronds zeventien tot tweeëntwintig jaar mee. Dan was hij versleten en vaak mijnblind, door gebrek aan daglicht.

X


DE MIJN: WINDMETER

De windmeter meet de windsnelheid in de gangen. Door de intrekkende schacht stroomde verse lucht de mijn binnen. In de gangen kon het behoorlijk waaien. De windmeter wist precies hoeveel mannen er in welke gangen werkten. Hij kon uitrekenen hoeveel lucht er naar welke gangen gestuurd moest worden. Met zware klapdeuren bij galerijen en gangen kon de wind door de mijn gestuurd worden. De windmeter was bevoegd om een benzinelamp bij zich te dragen. Hij kon ook de gassen meten in de mijn.

X


DE MIJN: SCHOENMAKER

De werkkleding van de mijnwerkers kwam uit grote kledingmagazijnen. De schoenen, allemaal voorzien  van stalen neuzen, werden gemaakt bij de schoenmaker. De schoenmakerij bevond zich niet op het mijnterrein, maar was elders in de stad gevestigd. Op het mijnterrein was wel een plek voor afgekeurde mijnwerkers. Zij kregen werk bovengronds. Door het vocht in de mijn versleten je sokken erg snel. En sokken kreeg je niet van de mijn cadeau. Veel mannen bonden stoflappen om hun voeten in hun laarzen. Stoflappen kreeg je wel via de mijn uitgereikt. Zo spaarde je de kosten voor sokken uit. Deze foto lijkt genomen te zijn in de sociale werkplaats, waar allerhande reparaties werden uitgevoerd.

X

dinsdag 25 maart 2025

DE MIJN: SCHAFTEN

Zittend tegen de wand in de galerijgang eten ze hun van huis meegebrachte boterhammen op en drinken ze koffie uit de metalen koffieflessen. De man met de benzinelamp voor zich is de schiethouwer. Het brood werd verpakt in papier. Handig, want dat werd ook weer gebruikt op het toilet. Ratten kwamen voor in de mijn op de etages die niet heel diep in de grond lagen. Ratten werden bestreden. In de diepste etages onder de grond vond je veel muizen. Die hadden zich bovengronds in de wagens verstopt. Voor veel mannen waren muizen geen ongedierte. Als er veel muizen in de gangen waren, dan was dat een teken dat de lucht daar fris was. En muizen konden je waarschuwen voor gevaar. Als je een groep muizen massaal zag wegtrekken, dan kon je zelf ook beter maken dat je bij de schacht in de buurt kwam.

X

THE RIVER MAAS BUFFALO (IVO BOVEND'AERDE, GESCHREVEN IN 2004) MAASMECHELEN








X

LANAKEN STATION 1990

X